Bij relatie met China is de koopman de baas

18 april 2008, column Bert van den Braak

Toen Nederland een jaar na de communistische omwenteling van 1949 de Volksrepubliek China erkende, was dat voor velen nog een ver en gesloten land. Als deel van het communistische blok behoorde China tot 'de vijand' en er werd gesproken over het 'gele gevaar'. Ook na de breuk in de jaren zestig tussen China en de Sovjet-Unie bleef dat beeld bestaan, maar in 1964 ging er wel voor het eerst een grote Nederlandse handelsdelegatie naar China, onder leiding van handelsbevorderaar Sidney van den Bergh. Een jaar later volgde een Chinees tegenbezoek.

De Culturele Revolutie van 1966 zorgde voor verscherpte verhoudingen, met name door een incident rond een in ons land verblijvende Chinese delegatie van technici. Eén van hen raakte ernstig gewond bij een val uit een raam van een Haags appartement. Uiteindelijk lukte het de Nederlandse autoriteiten de Chinezen over te halen de gewonde naar het ziekenhuis te laten vervoeren, maar die werd door diplomaten van de brancard gelicht en naar de Chinese legatie gebracht. Hij overleed daar een dag later.

Omdat het vermoeden bestond dat de val uit het raam geen ongeluk was geweest, maar te maken had met de wens van betrokkene om asiel aan te vragen, wilde Nederland een onderzoek. De Chinezen weigerden dat echter, waarop Nederland de Chinese zaakgelastigde uitwees. China deed op zijn beurt hetzelfde met de Nederlandse zaakgelastigde Jongejans. De uitwijzing door Nederland was mede het gevolg van communicatiestoring. Luns zat in Togo en gaf telefonisch instructies aan zijn vervanger Diepenhorst. Luns meldde Diepenhorst over de zaakgelastigde: "Je moet hem nooit laten gaan", maar Diepenhorst verstond: "Je moet hem maar laten gaan." De diplomatieke relaties werden overigens al na korte tijd hersteld.

In oktober 1971 besloot het kabinet-Biesheuvel tot een koerswijziging in de relatie met China. Op voordracht van minister Schmelzer werd steun gegeven aan een Albanese resolutie over het uitstoten van Nationalistisch China uit de VN en het toelaten van Communistisch China. Regeringspartijen VVD, ARP en DS'70 hadden weliswaar bedenkingen, maar het kwam zelfs niet tot een parlementair debat. In 1972 wisselden Nederland en China voor het eerst ambassadeurs uit.

In het najaar van 1980 ging voor het eerst een Nederlandse premier, Van Agt, naar China. Het bezoek van hem en minister Van der Klaauw had behalve politieke doelen vooral economische motieven. In het post-Mao-tijdperk (Mao overleed in 1976) waren de kansen voor Westerse ondernemingen in China aanmerkelijk toegenomen en ook Nederland wilde daarvan profiteren. Het was in dat licht pijnlijk dat kort na het bezoek door de Nederlandse regering een exportvergunning werd gegeven aan RSV voor de levering van duikboten aan Taiwan.

Nederland had in 1972 de aanspraken van de Volksrepubliek op Taiwan volledig erkend en levering van defensiemateriaal aan deze, in Chinese ogen opstandige provincie, was omstreden. De belangen van de noodlijdende scheepvaartindustrie wogen echter zwaar, met name voor VVD-minister Van Aardenne van Economische Zaken. Ook de VVD-fractie was vóór en minister Van der Klaauw verzette zich niet, omdat er volgens hem geen sprake was van levering aan land, maar aan een 'zakenpartner'. Een klein deel van de CDA-fractie was tegen, maar een motie-Brinkhorst waarin de regering werd gevraagd de toestemming te heroverwegen, werd in december 1980 met 76 tegen 74 stemmen verworpen.

De uitkomst verstoorde de betrekkingen en China verving zijn ambassadeur enige jaren door een zaakgelastigde. De economische gevolgen bleven echter beperkt en Nederland zegde toe dat de levering van defensiemateriaal aan Taiwan eenmalig was. In mei 1984 bezegelde een omvangrijke handelsdelegatie o.l.v. staatssecretaris Bolkestein de herstelde relaties. Nadat in 1989 een studentenopstand uitbrak in China, bleven de reacties gematigd. Nederland stemde zijn houding af met de andere EU-landen en in gezamenlijkheid werd slechts besloten tot een wapenembargo en tot het opschorten van kredietverlening aan China.

Toen er in 1992 opnieuw sprake was van scheepsbouworders voor Taiwan, verhinderde het kabinet levering van onderzeeërs. Er werd daarbij verwezen naar afspraken met China na afloop van de Taiwan-crisis van begin jaren tachtig. Er kwamen wel orders voor Fokker, maar inzet van de Nederlandse regering was veel sterker dan in 1981 het handhaven van de goede (economische) betrekkingen met China. In het voorjaar van 1992 ging een sterke handelsdelegatie onder leiding van minister Andriessen naar de Volksrepubliek.

Tijdens een bezoek van premier Kok en minister Van Mierlo aan China in 1995 werden wel de mensenrechten aan de orde gesteld, maar ook toen stond het economische belang centraal. Dat is dan ook steeds het leidende beginsel van de Nederlandse (en Europese) Chinapolitiek: kritisch ten aanzien van de mensenrechten, maar met mate om economische belangen niet te schaden. Een andere koers vanwege de Olympische Spelen is nauwelijks te verwachten en zou zelfs ongeloofwaardig zijn.



Andere recente columns