Mislukte kabinetsformaties

Na verkiezingen voor de Tweede Kamer of na val van een kabinet dient er een nieuw kabinet geformeerd te worden. Het doel van een formatie is om een kabinet te vormen dat samen beleid kan maken en kan rekenen op steun van een parlementaire meerderheid. In 2011 heeft de Tweede Kamer besloten om te pogen het formatieproces transparanter te maken. Dit deed ze door het benoemen van de (in)formateurs naar zich toe te trekken en dus niet langer aan het staatshoofd over te laten. Informateurs hebben als taak om te onderzoeken welke partijen mogelijk met elkaar een coalitie kunnen vormen.

Formateurs hebben de opdracht om het daadwerkelijke kabinet te vormen. Soms komt er voor de informateur nog een verkenner, die als taak heeft om een eerste inventarisatie te doen naar mogelijke coalities naar aanleiding van de verkiezingsuitslag.

In sommige gevallen zorgen verkiezingen niet voor enorme verschuivingen in de zetelverdeling. Soms blijft dezelfde partij de grootste, maar zijn coalitiepartners verkleind, zoals bij Rutte II, toen het CDA en de PVV kleiner werden, of bij Balkenende en II, toen de LPF kleiner werd. Dan moeten onderhandelingen gevoerd worden over het te vormen kabinet. Soms gaat dit snel, bijvoorbeeld bij Rutte II. 52 dagen na de verkiezingen was er een nieuw kabinet. Bij Rutte III duurde het een stuk langer. Toen zaten er 225 dagen tussen de verkiezingen en de benoeming van een nieuw kabinet. Hieronder een overzicht van mislukte pogingen om een kabinet te vormen.

Voorbeelden

Een bekend voorbeeld is het tweede kabinet-Den Uyl in 1977. Zeven maanden werd gepoogd een kabinet van PvdA, CDA en D66 te vormen onder leiding van Den Uyl. Er werd een programmatisch akkoord bereikt en ook over de verdeling van posten werden de onderhandelaars het eens. De formatie strandde op de personele invulling. In een paar weken formeerden CDA en VVD vervolgens het eerste kabinet-Van Agt.

Eerdere voorbeelden van een mislukte formaties waren er in 1913, 1925/1926, 1935, 1939, 1967, 1977, 2003 en 2010.

In 1913 waren de confessionele partijen hun meerderheid kwijtgeraakt. Dit bracht koningin Wilhelmina ertoe om de voorman van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB), Dirk Bos, te verzoeken om een kabinet te formeren dat bestond uit niet-confessionele partijen. De SDAP wees echter regeringsdeelname af. Dit deed ze op basis van het feit dat de partij niet met 'burgerlijke partijen' wilde samenwerken. Dit hield in dat ze niet wenste samen te werken met partijen die uit de burgerij voortkwamen. Bos gaf daarop zijn opdracht terug. De partijloze liberaal Cort van der Linden kreeg daarna de opdracht om een extraparlementair kabinet te vormen en dat deed hij. De SDAP zegde toe het kabinet te steunen, als het met voorstellen kwam voor algemeen kiesrecht en een staatspension. Die toezegging deed Cort van der Linden.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Interbellum

1925/1926

In 1925 viel het kabinet over de kwestie van het Vaticaanse gezantschap. Voor protestanten in de Kamer was het namelijk bezwaarlijk dat Nederland een diplomatieke vertegenwoordiging in Vaticaanstad zou hebben en voor de oppositie was het een mooie gelegenheid om het kabinet dwars te zitten. Nadat het kabinet-Colijn hierover in november 1925 was gevallen, begon een lange formatie.

Eerst werd de opdracht gegeven aan Henri Marchant, die op dat moment leider was van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). Marchant streefde naar een kabinet van RKSP, SDAP en VDB. Hij stelde aan het begin van zijn poging dat hij geen bezwaar had tegen het voortbestaan van de Nederlandse gezant in Vaticaanstad. De VDB had echter onder zijn leiding voor het opheffen van de Nederlandse gezant in Vaticaanstad gestemd. Daarom werd zijn opmerking vooral gezien als opportunisme. De Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) wilde evenmin samenwerken met de SDAP. Dat zou ze alleen 'in uiterste noodzaak' doen en dan ook niet alleen met de SDAP, maar met een derde partij. De uiterste noodzaak was er volgens de RKSP niet.

Vervolgens kreeg De Visser (CHU) een formatieopdracht. Dit mislukte eveneens. Daarna kreeg het oud-VDB-Tweede Kamerlid Limburg de opdracht om een extraparlementair kabinet te proberen te vormen. Na veel moeite had hij een kabinet bij elkaar gekregen, maar tijdens de constituerende vergadering bleek dat de kandidaat-ministers van de CHU wilden dat de Minister van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk was voor het gezantschap. Dit zou inhouden dat de rest van het kabinet hier geen politieke verantwoordelijkheid voor zou dragen. Dit was voor de katholieke kandidaat-ministers niet te accepteren. Hiermee strandde deze poging dus ook.

Na deze poging werd aan de minister van Binnenlandse Zaken De Geer gevraagd om - in het geheim - nog een poging te ondernemen. Hij deed dit zonder medeweten van zijn kabinetsgenoten, inclusief Colijn. Hem lukte het uiteindelijk om een 'zakenkabinet' te vormen.

1935

In 1935 slaagde de katholieke voorman Aalberse er niet om in een kabinet van RKSP, SDAP en VDB te formeren, nadat de katholieken een breuk hadden veroorzaakt in het tweede kabinet-Colijn. Opnieuw wilden de katholieken alleen samen met de sociaaldemocraten regeren als daar tevens een derde partij bij betrokken zou zijn. De VDB onder leiding van Oud, minister van Financiën in het kabinet-Colijn II, voelde daar toen niet voor. Het kabinet-Colijn keerde toen in iets gewijzigde samenstelling terug.

1939

In 1939 trachtte Colijn een vijfpartijenkabinet te formeren. Katholieken en vrijzinnig-democraten weigerden echter deelname. Het gevormde vijfde kabinet-Colijn werd toen alleen gesteund door antirevolutionairen, christelijk-historischen en liberalen. Het werd direct bij het eerste optreden in de Tweede Kamer naar huis gestuurd.

2.

Vanaf 1945

1967

Na de verkiezingen van 1967 waren de confessionele partijen hun meerderheid kwijtgeraakt. De PvdA had zichzelf buiten de onderhandelingen geplaatst, nadat KVP en ARP niet wilden toezeggen dat een centrumlinks of -rechts kabinet de voorkeur heeft. Informateur Zijlstra ging vervolgens onderhandelen met KVP, ARP, CHU en VVD. Hij stelde een kort document op hoofdlijnen vast en daarmee gingen drie partijen akkoord. Bij het ARP was er onrust over de samenwerking met de VVD en elf ARP-prominenten, onder wie Bas de Gaay Fortman keerde zich tegen de samenwerking.

Toen de VVD hoorde dat niet Zijlstra, maar Biesheuvel de beoogd premier was, sprak zij in eerste instantie haar veto uit. Biesheuvel was namelijk minister geweest in het centrumlinkse kabinet-Cals. Het lukte Louis Beel om de blokkade bij de VVD weg te nemen, waarna zij het ook snel eens werden over de postenverdeling. De personele invulling was uiteindelijk het struikelblok. Biesheuvel zag zich genoodzaakt om zijn opdracht terug te geven, omdat sommige van zijn kandidaten niet werden geaccepteerd. Hierna werd Piet de Jong formateur. Hem lukte het om in twee weken de formatie af te ronden.

1977

De grote regeringspartijen (PvdA en CDA) boekten winst bij de verkiezingen van 1977. De PvdA kwam op 53 zetels en het CDA op 49. Een tweede kabinet-Den Uyl leek voor de hand te liggen, maar Willem Aantjes, waarnemend fractievoorzitter van het CDA, merkte op de verkiezingsavond op dat dit nog niet vaststond. De dossiers die in het kabinet-Den Uyl voor moeilijkheden hadden gezorgd werden relatief snel uit-onderhandeld.

De formatie liep echter stroef op verschillende onderwerpen: het eerste onderwerp was de vermogensaanwasdeling, het tweede onderwerp was abortus en het derde onderwerp was de verdeling van ministersposten. Het liep uiteindelijk stuk op de personele invulling van de ministersposten. Na het mislukken van deze poging zou Dries van Agt (CDA) samen met Hans Wiegel (VVD) het eerste kabinet-Van Agt vormen.

2003

Na de verkiezing van 2003 leek het in eerste instantie qua uitslag het meest gepast om een kabinet van CDA-PvdA te proberen formeren. Het CDA was de grootste partij gebleven en de PvdA was de grote winnaar, van 23 naar 42 zetels. Het CDA had 44 zetels behaald bij de verkiezingen. Het was een felle campagne geweest tussen Jan-Peter Balkenende en Wouter Bos, waardoor de onderhandelingen vrij stroef verliepen. Het heetste hangijzer vormde de oorlog in Irak. Het CDA steunde het voorstel van de Amerikanen en Britten om het regime van Saddam Hussein te verdrijven, maar de PvdA stond hier sceptischer in.

Er was ook een drastisch verschil in inzicht tussen CDA en PvdA op financieel-economisch beleid. De onderhandelingen over het tempo van de bezuinigingen en de grote van de bezuinigingen verliep ook erg stroef. Toen de twee partijen er eindelijk uit waren en het voorstel naar het Centraal Planbureau gestuurd hadden, gaf het CPB een negatief advies. Heronderhandelen was geen optie, want de onderhandelingen waren al uiterst moeizaam verlopen. Het CDA zou uiteindelijk een coalitie vormen met VVD en D66

2010

Na de verkiezingen van 2010 werd er eerst gekeken naar de optie VVD, PvdA, D66 en GroenLinks. Deze optie werd in de media al snel Paars Plus genoemd. Mark Rutte (VVD) zag dit echter niet direct zitten vanwege de programmatische verschillen tussen de VVD en GroenLinks. Rutte had vanaf het begin af aan enkele punten die voor hem niet onderhandelbaar waren, zoals de hypotheekrenteaftrek. Er is een serieuze poging gedaan door de vier partijen om eruit te komen, maar uiteindelijk waren de eisen van de VVD een breekpunt voor de PvdA. Hierin speelde mee dat de achterban van de VVD geen voorkeur had voor deze coalitie en Rutte dus niet heel veel ruimte had.

Nadat dit mislukt was, wilde Maxime Verhagen (CDA) in eerste instantie proberen te formeren met de VVD en PvdA. Maxime Verhagen vond namelijk van regeren met de PVV niet wenselijk. Hij had al wel aangegeven op dit punt dat de PVV als gedoogpartner in een coalitie voor hem bespreekbaar was. De verschillen tussen VVD en PvdA waren echter nog steeds te groot, waardoor deze wens van Verhagen niet uitkwam.

Na deze mislukking was VVD, PVV en CDA nog een laatste optie, maar Maxime Verhagen vond dat het CDA in eerste instantie bescheidenheid paste. De VVD had negen zetels winst gehaald en de PVV vijftien. Het CDA had twintig zetels verloren. Uiteindelijk zou er toch een coalitie ontstaan van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV.

 

Jaartal

Betrokken partijen waarbij het niet lukte

1913

LU/VL, VDB, SDAP

1925

RKSP, SDAP, VDB

1939

ARP, CHU, LSP - Colijn V direct weggestuurd

1948

KVP, PvdA, VVD, CHU

1952

PvdA, KVP, ARP, CHU

1956

PvdA, KVP, ARP, VVD, CHU

1967

KVP, VVD, ARP, CHU (Biesheuvel)

1977

PvdA, CDA, D'66

2003

CDA, PvdA

2010

VVD, PvdA, D66, GroenLinks

2010

VVD, PvdA, CDA

2017

VVD, CDA, D66, GroenLinks


Meer over