Als er een demissionair kabinet is, moet dat wel de rijksbegroting opstellen. Grondwettelijk moet de rijksbegroting op Prinsjesdag worden ingediend. Hierbij geldt tevens: hoe langer een demissionaire periode duurt, hoe meer beslissingen het zittende kabinet moet nemen. Wel wordt vaak een zogenaamde 'beleidsarme' begroting ingediend. Lastige beslissingen worden dan nog niet genomen.
Onder meer in 1956, 1977, 1989, 2002, 2010, 2012, 2021, 2023 en 2025 maakten een kabinetscrisis of verkiezingen het noodzakelijk dat het demissionaire kabinet nog de begroting voorbereidde.
Overigens houdt het budgetrecht in dat het parlement toestemming aan de regering geeft voor het doen van uitgaven. De regering kan echter altijd besluiten minder uit te geven dan was begroot. In 2023 werden enkele wensen van de Tweede Kamer door het kabinet niet gehonoreerd, omdat ze te duur werden gevonden.
Wat mag het demissionaire kabinet?
Als een kabinet zijn ontslag indient (en demissionair wordt), blijven de ministers nog aan. De koning(in) vraagt hen alles te doen wat in het belang van het land is. In politieke zin zijn de mogelijkheden van een kabinet vooral op wetgevend gebied beperkt. De Tweede en Eerste Kamer behandelen geen wetsvoorstellen meer die politiek omstreden (controversieel) zijn.
Naarmate een demissionaire periode echter langer duurt, kan het nemen van besluiten of zelfs het behandelen van wetsvoorstellen echter zo urgent worden, dat van die regel moet worden afgeweken. Ook het opstellen van een nieuwe begroting moet gewoon doorgaan.
Vaak kan een nieuw kabinet dan pas bij de Voorjaarsnota de begroting aanpassen.
Begrotingsbehandeling en demissionair kabinet
Formeel moet de in september ingediende begroting op 1 januari van kracht worden en de begrotingsbehandeling is dan in de maanden oktober-december. In de praktijk lukte dat niet altijd, maar als er een demissionair kabinet was, werd de behandeling soms zelfs uitgesteld. In 1977 trad het kabinet-Van Agt I pas in december aan en de begrotingsbehandeling begon toen in februari 1978. In 2010 begon de behandeling in november na het aantreden van het kabinet-Rutte I, maar lukte het wel die in december af te ronden.
De Eerste Kamer nam de begrotingen van de ministeries vaak als hamerstuk aan, waarna later soms nog een beleidsdebat plaatsvond.
Demissionaire begrotingen
1956: kabinet-Drees III
In 1956 waren er op 13 juni Tweede Kamerverkiezingen gehouden. Het zou echter tot oktober duren voor er een nieuw kabinet (Drees IV) was. De begroting voor 1957 werd voorbereid door het zittende kabinet en het was minister-president Drees, die op 18 september als minister van Financiën ad interim de begroting aanbod. Ook de troonrede werd opgesteld door het demissionaire kabinet. Bij de begrotingshoofdstukken was afgezien van een memorie van toelichting met een beschouwingen over het beleid.
1972: kabinet-Biesheuvel
Op 20 juli 1972 viel het kabinet-Biesheuvel, omdat er een verschil van mening ontstond tussen de ministers van DS'70 en de overige ministers. Het lukte in de zomer niet om de breuk te herstellen en daarom regeerde het kabinet-Biesheuvel door als minderheidskabinet. Het had als taak de begroting voor te bereiden, verkiezingen uit te schrijven (in november) en de lopende zaken af te handelen. Vanuit de oppositie kwam hierop veel kritiek, omdat zij vond dat direct tot Kamerontbinding en nieuwe verkiezingen had moeten worden besloten.
Omdat de formatie na de verkiezingen van 29 november 1972 maanden duurde, werd de gehele behandeling van de begroting 1973 nog afgehandeld met het demissionaire kabinet-Biesheuvel, dat op de verkiezingsdag zijn ontslag had aangeboden.
1977: kabinet-Den Uyl
Op 25 mei 1977 waren er Tweede Kamerverkiezingen, nadat het kabinet-Den Uyl in maart van dat jaar ten val was gekomen. De formatie zou uiteindelijk tot december duren. Het demissionaire kabinet diende daarom op 20 september de begroting voor 1978 in. Op 1 december behandelde de Tweede Kamer het dekkingsplan.
De behandeling van de afzonderlijke begrotingshoofdstukken vond plaats in het voorjaar, toen er inmiddels weer een volwaardig kabinet was, het kabinet-Van Agt I. Pas in de begroting voor 1979 drukte het nieuwe kabinet zijn eigen stempel op het beleid. Dat was nadat het ook (in juni 1978) met de Nota Bestek'81 over zijn financieel-economisch beleid was gekomen.
1982: kabinet-Van Agt III
In mei 1982 viel het tweede kabinet-Van Agt, omdat er een conflict ontstond tussen de PvdA en CDA en D66 over het financieel-economisch beleid. Er werd daarna een overgangskabinet van CDA en D66 gevormd (het derde kabinet-Van Agt) dat verkiezingen uitschreef voor september en dat de begroting opstelde voor 1983. Vanwege de nijpende financiële situatie waren ingrijpende maatregelen nodig.
Een nieuw kabinet, van CDA en VVD, trad aan in november 1982. Dat eerste kabinet-Lubbers besloot tot forse bezuinigingen, met name door bevriezing of vermindering van ambtenarensalarissen en uitkeringen. De ombuigingen op de begroting werden in het voorjaar van 1983 aangekondigd in de Voorjaarsnota en doorgevoerd in de begroting voor 1984.
1989: kabinet-Lubbers II
Na de val van het kabinet-Lubbers II (van CDA en VVD) in mei 1989 bleef dat kabinet demissionair aan. Het schreef verkiezingen uit voor september en stelde de begroting voor 1990 op. Het in november 1989 gevormde derde kabinet-Lubbers, een coalitie van CDA en PvdA, nam die begroting over en kwam in 1990 zelf met aanvullende maatregelen. Ook toen was de Voorjaarsnota het moment om nieuwe accenten te leggen.
1994: kabinet-Lubbers III
De formatie in 1994, na de verkiezingen van mei, was vrij moeizaam. Uiteindelijk kwam in augustus het eerste paarse kabinet tot stand. Die kon zelf de begroting indienen, die echter grotendeels was voorbereid door het aftredende kabinet. Aangezien de nieuwe premier, Wim Kok, in dat kabinet minister van Financiën was en hij als (in)formateur spil was geweest bij het opstellen van het nieuwe regeerakkoord, konden toch al veel nieuwe beleidsvoornemens worden verwerkt in de begroting voor 1995.
2002: kabinet-Kok II
Zoals in 1994 Wim Kok een belangrijke rol speelde bij de formatie, zo was dat in 2002 het geval met minister van Financiën Gerrit Zalm. Na de verkiezingen van mei 2002 werd hij fractievoorzitter van de VVD en voerde hij de onderhandelingen over de vorming van een kabinet van CDA, LPF en VVD. Dat nieuwe kabinet, dat in augustus 2002 aantrad, kon daardoor vlot haar voorstellen verwerken in de begroting voor 2003.
2012: kabinet-Rutte I
In 2012 viel het kabinet-Rutte I omdat de PVV haar gedoogsteun voor het kabinet introk vanwege geplande bezuinigingen. Op 12 september volgden Tweede Kamerverkiezingen - 6 dagen voor Prinsjesdag. De overgebleven coalitiepartijen (VVD en CDA) sloten het 'Lenteakkoord' met D66, GroenLinks en ChristenUnie om bezuinigingen door te voeren die nodig waren om te voldoen aan de Europese begrotingsnorm.
Het kabinet-Rutte II met VVD en PvdA zette een deel van de plannen door, maar de PvdA stond erop dat een aantal punten werden afgezwakt. Zo werd de geplande btw-verhoging (van 19% naar 21%) niet doorgevoerd.
2025: kabinet-Schoof
In 2025 viel het kabinet-Schoof omdat de grootste coalitiepartij, de PVV, haar steun voor het kabinet introk. De partij vond dat er niet genoeg urgentie was om strenger te zijn op asiel. Daarna trok ook NSC haar steun voor het demissionaire kabinet terug (hierdoor werd gesproken van het 'dubbel demissionaire kabinet-Schoof'). De overgebleven coalitiepartijen (VVD en BBB) moesten vervolgens een beleidsarme miljoenennota presenteren.