Dit is een artikel in de serie Wandelingen door de Handelingen, een kijkje in de Nederlandse parlementaire geschiedenis aan de hand van spraakmakende debatten.
In de jaren 70 was er een herleving van aandacht voor het oorlogsverleden, onder meer met de Menten-debatten in 1976 en 1977 en de hoorzitting in 1972 rond de Drie van Breda. In 1978 kwam daar de discussie rond het verleden van CDA-fractievoorzitter Willem Aantjes bij.
Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) was een onderzoek naar zijn verleden gestart en had de resultaten daarvan gedeeld met het kabinet. Nog voordat zij de resultaten zelf konden publiceren, waren ze uitgelekt op 6 november 1978 via het Nieuwsblad van het Noorden. Het onderzoek werd door de regering zonder toelichting naar de Kamer gestuurd en in alle haast belegde RIOD-directeur Loe de Jong een persconferentie.
In de persconferentie stelde De Jong dat Aantjes zich had aangemeld voor de Waffen-SS en dat hij gewerkt had in strafkamp Port Natal. Dat zou hij tijdens de zuiveringsoperatie verzwegen hebben. Een dag later stapte Aantjes op als Kamerlid.
Op 16 november debatteerde de Tweede Kamer over de kwestie, waaruit hieronder geciteerd wordt. Het debat ging daarbij vooral over of de juiste procedure gevolgd was, door de regering en het RIOD. Oppositiepartij PvdA (bij monde van Joop Voogd) richtte zijn pijlen op het kabinet, maar kreeg voor een motie van afkeuring alleen steun van oppositiepartijen D'66, PPR en PSP. De CDA-fractie was vooral kritisch over De Jongs handelen.
Twee commissies werden na afloop ingesteld, waaronder het parlementair onderzoek naar de kennis omtrent gedragingen van mr. W. Aantjes tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze bevestigden het verhaal dat Aantjes zich niet had aangemeld voor de Waffen-SS, maar voor de Germaansche SS, om onder zijn tewerkstelling in Duitsland uit te komen. Ook zat hij in Port Natal als gevangene, omdat hij weigerde dienst te nemen in Landstorm Nederland. Wel concludeerden zij dat hij dit consequent had verzwegen.
Handelingen Tweede Kamer, 16 november 1978
De heer Terlouw (D'66): Mijnheer de Voorzitter! Het is de plicht van het parlement om de Regering te controleren, het is ook de plicht van het parlement om de parlementaire democratie in Nederland te bewaken. Een rechter is de Tweede Kamer niet, zoals de heer Voogd al heeft gezegd, en ook niet een onderzoekorgaan dat verwarrende gebeurtenissen uit het verleden kan ophelderen of licht kan brengen in zaken waaraan de tand des tijds al royaal heeft geknaagd.
Bij een debat als dit, waaraan wij zonder veel arbeidsvreugde beginnen, is het zaak zorgvuldig in het oog te houden waar onze bevoegdheden liggen.
- Wij zijn niet in staat een juridisch oordeel te vellen, wel mag van ons een politiek oordeel worden verwacht.
- Wij kunnen niet precies vaststellen wat historisch/wetenschappelijk juist is, wel mogen en moeten we oordelen over de procedures die zijn gevolgd.
- Het is niet onze taak de medewerkers van het RIOD te prijzen of te laken, wel mag van ons worden verwacht dat we de daden van de Regering, ook in deze zaak, goed- of afkeuren.D'66 zal in dit debat dus niet proberen vast te stellen hoe schuldig onze ex-collega Aantjes precies is. Dat hij twee ernstige fouten heeft gemaakt lijkt waarschijnlijk, het is me net iets te puriteins om dat niet hardop, ook in deze vergaderzaal, te zeggen. Wij achten het een ernstige politiek-maatschappelijke taxatiefout - en nu gebruik ik de mildst denkbare termen - dat Aantjes lid is geworden van een organisatie die ten minste nauw verwant was aan een politiek-misdadige organisatie, namelijk de Waffen-SS, en dat in 1944, na Dolle Dinsdag, toen het criminele gedrag van de SS tot iedereen kon zijn doorgedrongen. Het feit van deze toetreding, die niet heeft geleid tot een vluchtpoging staat vast. Daarom durf ik deze bewering ook hier in deze zaal te doen.
Een tweede ernstige fout van Aantjes vinden we ook dat hij geen volledige opening van zaken hierover heeft gegeven, maar er omheen heeft gedraaid. Dat blijkt onder andere éénduidig uit zijn brief aan de heer Berghuis in 1967. Op de suggestie in vragende zin van de heer Berghuis of hij lid is geweest van de Germaanse SS, antwoordt Aantjes ontwijkend en in dezelfde brief zegt hij geen lid te zijn geweest van een nationaal-socialistische organisatie. Nu lezen we in de stukken dat de Germaanse SS geen militaire, maar een politieke organisatie was. Welnu, van tweeën één: het was een militaire organisatie en dat betekent dat Aantjes in vreemde krijgsdienst is getreden, of het was een politieke organisatie, en dan moet iemand me maar eens uitleggen dat het geen nationaal-socialistische was. Het moge wat kunstmatig lijken, maar het is van belang onderscheid te maken tussen de mens Aantjes en de politicus Aantjes.
De daden van de staatsburger Aantjes die wij als fout beschouwen, zijn verjaard. Dat betekent dat we ze hem niet meer na mogen houden en ook niet willen houden. Zouden we dat wel doen, dan zouden we handelen in strijd met de bedoeling van het strafrecht.
Met Aantjes als politicus ligt dat anders.
Ons stelsel is er een van de vertegenwoordigende democratie. De waarde van het stelsel is zo groot als het vertrouwen dat in de gekozen politici kan worden gesteld. Nu mogen we absoluut niet zo ver gaan dat we Aantjes een volledig onbetrouwbaar politicus noemen. In veel opzichten was hij ongetwijfeld wel degelijk betrouwbaar en waardig om het vertrouwen van zijn kiezers te krijgen.
Maar op dit punt van zijn oorlogsverleden heeft hij het vertrouwen beschaamd. Wij kunnen niet anders dan vaststellen dat hij over zijn politieke opvattingen als 21-jarige niet volledig open kaart heeft willen spelen. En dat moet Aantjes als politiek functionaris nagehouden worden. Zouden we dat niet doen, zouden we het met de mantel der liefde bedekken en zouden we ook dat verjaard verklaren, dan zouden de mensen die wij vertegenwoordigen met recht kunnen vragen of het ons alleen gaat om programma's en akkoorden en of wij het wezenlijke element vertrouwen in een vertegenwoordigende democratie gering achten.
Daarom is het goed dat Aantjes zelf heeft besloten zijn politieke functies neer te leggen. De duidelijkheid in dit debat gebiedt me te zeggen dat we dat anders van hem gevraagd zouden hebben.
Dit gezegd hebbende is voor ons wat betreft Aantjes de kous af. Hij is geen lid meer van deze Kamer, zijn oorlogsverleden is grotendeels bekend en dat wat nog verborgen is zal mogelijk door nader onderzoek aan het licht worden gebracht. Dat lijkt ons inderdaad, na alles wat erover te doen is geweest, zelfs gewenst.
Ik beantwoord hiermee de heer Voogd, die aan de fracties vroeg hoe zij denken over een nader onderzoek. Zijn voorstel om een onafhankelijke commissie te doen instellen op verzoek van de Kamer lijkt mij juist. Het zal zeker de instemming van mijn fractie krijgen. Het lijkt mij onvermijdelijk, nu er zoveel vragen zijn geformuleerd waarop nog niet is geantwoord, dat wel naar een antwoord wordt gezocht. Wij kunnen dat niet laten liggen. De vorm van een onafhankelijke commissie lijkt dan voor de hand te liggen.
Of Aantjes daarna ooit nog een rol in de politiek zal kunnen spelen (het was altijd al de verantwoordelijkheid van de politieke groepering waartoe hij behoort) zal in de toekomst met nog meer reden geheel tot de verantwoordelijkheid van die politieke groepering gerekend moeten worden.
Ik kom nu op de manier waarop de Regering deze zaak heeft behandeld. Laten wij eerst eens kijken naar het resultaat van de procedure die de Regering heeft gevolgd. Het resultaat is dat Nederland is verdeeld in twee kampen: zij die Aantjes veroordelen en zij die voor Aantjes in de bres springen. Ik zal proberen aan te tonen dat de handelwijze van de Regering dit ongewenste resultaat heeft doen ontstaan.
Handelingen Tweede Kamer 1978/79
Literatuur
- Bouman, Roelof (2002) "De val van een bergredenaar: Het politieke leven van Willem Aantjes". Amsterdam: Boom.
- Van Merriënboer, Johan; Geurts, Emiel (2022) "Oplopende emoties rondom oorlogskwesties, zedelijkheidsvraagstukken en softdrugs". In Van Baalen, Carla; Bos, Anne (eds.). Grote idealen, smalle marges: Een parlementaire geschiedenis van de lange jaren zeventig (1971-1982). Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945. Amsterdam: Boom