Sinds 1918 vinden Tweede Kamerverkiezingen plaats op basis van een lijstenstelsel. Tegenwoordig zijn dat nagenoeg gelijke lijsten in alle twintig Kieskringen, maar dat was lang niet zo. Gebruikelijk is - al verschuift dat een beetje - dat de meeste stemmen op de lijsttrekker worden uitgebracht. Het 'teveel' aan stemmen dat de lijsttrekker krijgt om een zetel te behalen, wordt overgedragen op de volgende(n) op de lijst. De door de partij opgestelde lijst is bepalend voor samenstelling van de fractie. Er is echter een 'correctiemechanisme': de voorkeurstem.
Bij de invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging en een lijstenstelsel werd nog enigszins aangesloten bij het vroegere districtenstelsel. Door per regio afwijkende lijsten in te dienen, kon er een regionale band tussen kiezer en gekozene blijven. In 1918 mochten er slechts tien kandidaten op een lijst staan, maar een partij mocht wel twee (verbonden) lijsten indienen. Daarnaast bepaalden de per lijst behaalde stemmen mede de volgorde van zeteltoewijzing. Zo konden er liefst acht kandidaten met voorkeurstemmen worden gekozen.
Het voornaamste en bekendste 'slachtoffer' hiervan was Aletta Jacobs. Zij was op plaats drie van één van de kandidatenlijsten van de Vrijzinnig-Democratische Bond gezet, maar door voorkeurstemmen werd niet zij, maar jhr. Eltjo van Beresteyn gekozen (bedacht moet worden dat vrouwen nog geen kiesrecht hadden). Bij de CHU lukte het 'boer' Jan Weitkamp zelfs om via de tweede lijst met voorkeurstemmen te worden gekozen. Ook bij andere partijen vielen 'gewenste' kandidaten alsnog uit.
Bij een herziening van de Kieswet in 1921 zorgde SDAP'er Albarda ervoor dat de drempel om met voorkeurstemmen te worden gekozen, aanzienlijk werd verhoogd. Voortaan was bij de zeteltoewijzing de halve lijstkiesdeler vereist om de volgorde te doorbreken. Tussen 1922 en 1994 lukte dat dan ook slechts drie kandidaten: Van Rijckevorsel (KVP) in 1959, Hutschemaekers (KVP) in 1972 en Joekes (VVD) in 19861).
Staatssecretaris De Graaff-Nauta loodste in 1989 een wetswijziging door het parlement, waardoor de drempel iets werd verlaagd. De halve kiesdeler kon voortaan worden bereikt door ook de stemmen op niet-gelijkluidende lijsten mee te tellen. Veel effect had dit nog niet. Een verlaging naar vijfentwintig procent, zoals staatssecretaris Kohnstamm in 1997 bewerkstelligde, had wel effect. Nadien waren er meer gekozenen door voorkeurstemmen, al was dat er soms maar één, zoals in 2012 en 2023. Bij de afgelopen verkiezingen waren het er vijf, allen vrouwen. Vrouwen profiteerden sowieso sinds 1998 het meest van de verlaagde drempel. Pieter Omtzigt en Maurits von Martels (beiden CDA) waren uitzonderingen.
De vraag of de invloed van partijleden op de samenstelling van hun (gekozen) fractie niet groter moet zijn dan die van willekeurige kiezers stond steeds centraal in debatten over voorkeurstemmen. Een partij geeft via de volgorde van de lijst aan welke 'beste' fractie zij wil. Met een stem op de lijsttrekker stemmen kiezers in met die volgorde. Voorkeurstemmen doorbreken dat echter.
Nu is er best veel voor te zeggen dat kiezers een correctiemogelijkheid hebben. Bijvoorbeeld als zij vinden dat een regio ondervertegenwoordigd is of dat er te weinig vrouwen of jongeren in een fractie komen. Afgelopen verkiezingen vond 'correctie' plaats bij GroenLinks-PvdA. Die partij kent echter al een gelijke man-vrouw-verdeling op de lijst en vraag is of dat nodig was. Je kunt stellen: jammer dat nummer 18, Wimar Bolhuis, als beoogde begrotingsdeskundige, nu niet werd gekozen. Daar tegenover staat dat er nu een digitaal deskundige (Barbara Kathmann) in de fractie kwam.
Zoals bij elk kiesstelsel en elke regeling op dat gebied geldt: er zijn altijd voor- en nadelen. De drempel van 0,25 procent kiesdeler is zeker niet te laag en echt ingrijpend verandert de volgorde nooit. Verdere verlaging of verhoging is dan ook niet nodig.
1) Joekes had het 'geluk' dat de VVD-kandidatenlijsten in de Kamerkringen Den Helder en Haarlem gelijkluidend waren.