"De donkere dagen vóór Kersmis"

30 december 2022, column J.Th.J. van den Berg

‘In de zogenaamde donkere weken en dagen vóór Kersmis moet het er daarbinnen niet zelden vrij dof en dompig uitzien, althans wat later op den middag…” Zo begint een van de eerste zinnen van een van de Studiën over staatkunde en staatsrecht1) van Johan Buijs, die hij publiceerde in het liberale blad De Gids, in 1864. Met ‘daarbinnen’ bedoelde Buijs de vergaderzaal van de Tweede Kamer. Die studiën – wij zouden zeggen opstellen – zijn na zijn dood in 1893 gebundeld en ze geven een zowel doordacht als scherp beeld van de vaderlandse parlementaire politiek in de jaren tussen 1864 en 1893. Buijs was eerst twee jaar hoogleraar in Amsterdam; vanaf 1864 doceerde hij hoofdzakelijk staatsrecht in Leiden. Daar vond hij zijn bestemming. Hij werd af en toe aangezocht als lid van de Tweede Kamer, maar hij heeft daar steeds voor bedankt.

Buijs was een man met uitgesproken liberale opvattingen; hij was daarin een trouw volgeling van Thorbecke. Dat zou hij zijn leven lang blijven, ook toen het liberalisme in Nederland een nieuwe – meer sociale en democratische - richting insloeg. Hij werd geleidelijk een liberaal van het meer behoudende genre, maar zijn ‘studiën’ bleven even scherp en zij werden bovendien vaardig en vaak ironisch geschreven.

Die ironie was al van meet af aan aanwezig, ook in het eerste stuk dat in de bundel is opgenomen. ‘De donkere dagen vóór Kersmis’ en de ‘dofheid’ van de Kamer vormden metaforen waarmee hij de algemene politieke beschouwingen van 1864 karakteriseerde. Het debat ging over de tegenstellingen tussen liberalisme en conservatisme, de voornaamste politieke stromingen van de jaren zestig van de negentiende eeuw. ‘(E)en onderwerp’, aldus Buijs, ‘waaromtrent bij de Kamer zelve nog maar zeer schemerachtige voorstellingen bestaan’. Het Thorbeckiaanse liberalisme leek zijn hoogtij te hebben gehad, juist in jaren waarin Thorbecke zelf weer een kabinet leidde. De glans was er voor veel Kamerleden en waarnemers een beetje af. Het probleem was tegelijkertijd dat zo ongeveer iedereen ‘liberaal’ was geworden: tussen liberale en conservatieve Kamerleden waren de verschillen gradueel in plaats van essentieel geworden.

Buijs beproefde daarvoor een verklaring en die moet het hedendaagse oog bekend voorkomen: ‘Men zegt dikwijls, dat ook de meest populaire partij, wanneer zij jaren lang het bewind heeft uitgeoefend, eindelijk haren invloed verliest. (…) (H)onderde onvermijdelijke kleine fouten, duizende en tienduizende nog meer onvermijdelijke teleurstellingen, allerlei bijzondere belangen aangedaan, lossen zich op in eene oppositie, die allengs aangroeijende, eindelijk onwederstaanbaar wordt.’ Buijs voelde haarfijn aan dat de liberale boodschap van Thorbecke sleets begon te worden, maar tegelijk was duidelijk dat er op dat moment geen nieuwe inspirerende boodschap te horen viel. De parlementaire politiek was bezig te verzanden in pragmatisme: liberalen leden aan slijtage; de oppositie aan gebrek aan eigen visie en vermogen tot mobilisatie.

Dat sloot belangrijke politieke besluiten niet uit, zoals een wet op het middelbaar onderwijs, hervorming van de indirecte belastingen en de beide historische besluiten tot aanleg van de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal. Eindelijk, eindelijk viel in 1863 het besluit tot afschaffing van de slavernij in Suriname en de Caraïben. Maar, Thorbeckes tweede kabinet versleet door ongelukkige incidenten, ook relatief veel ministers. De ‘olifant in de kamer’ zou in 1866 de koloniale politiek blijken te zijn, toen het tot een conflict kwam dat Thorbecke en de jonge liberalen van Fransen van de Putte, minister van Koloniën, ver en voorgoed uiteen dreef.

Bij alle verschil tussen de negentiende eeuw van Buijs en onze tijd is er ook de overeenkomst: allerlei grote vraagstukken rollen over elkaar heen en er wordt wel geregeerd, maar er blijft ook (te) veel liggen. De nieuwe Pensioenwet is een prestatie van gewicht, maar het is er slechts een.

De jaren lang succesvolle boodschap van de huidige liberalen onder aanvoering van Mark Rutte is sleets geworden, terwijl er op liberale vernieuwing geen uitzicht is. Maar, ook de oppositie van links toont geen overtuigend alternatief en is verdeeld, ondanks de toenadering van PvdA en GroenLinks. Dat maakt ook onze tijd tot ‘donkere dagen vóór Kersmis’. ‘Donker en zompig’ is het in tijdelijk onderkomen van de Kamer misschien niet; die baadt in elektrisch licht. Maar of de sfeer er daardoor frisser is..?


  • 1) 
    J.Th. Buijs, Studiën over staatkunde en staatsrecht. Uitgegeven onder toezicht van mr. W.H. de Beaufort en mr. A.R. Arntzenius, twee delen, Arnhem: Gouda Quint 1894.


Andere recente columns