Ik kan der Kamer niet aanraden - Vriendendienst voor Tak van Poortvliet (1894)

Aan mr. Tak van Poortvliet, de korte, gezette minister van Binnenlandse Zaken in het liberale kabinet-Van Tienhoven, viel de taak toe, door een wetsontwerp inhoud te geven aan het z.g. caoutchouc-artikel. Als vooruitstrevend liberaal stond hij een ruime uitleg voor; waardoor ongeveer 3/4 van de mannen stemrecht zou krijgen: Kiesrecht voor mannen, die lezen en schrijven konden en die niet van de bedeling leefden. Mocht de Tweede Kamer haar medewerking weigeren, dan zou zij, zo bedong hij in 1891 bij kabinetsformateur Van Tienhoven, worden ontbonden.

In de Tweede Kamer rezen inderdaad ernstige, namelijk grondwettige, bezwaren. Konden allen die niet van de bedeling leefden, geacht worden te voldoen aan het kenteken van maatschappelijke welstand? Hoe zat het dan met b.v. bedelaars? Om aan dit verwijt tegemoet te komen wijzigde Tak zijn wetsontwerp dusdanig, dat om kiezer te worden men een tijdlang in eenzelfde huis gewoond moest hebben of in het afgelopen jaar maar eenmaal verhuisd was. Nog hield het verzet aan.

Toen diende een persoonlijke vriend van de minister, de gewezen Zaanse predikant De Meijier, een amendement in om de omvang van de vaste woning op twee vertrekken (of 1 vertrek plus keuken) per gezinshoofd te bepalen. Om zijn goede bedoeling te onderstrepen, had De Meijier verklaard, dat hij zijn amendement op geen enkele manier als 'machine de guerre' wilde gebruiken: 'de minister heeft het in de hand'.

Tak ging aanvankelijk (8 maart 1894) niet verder dan te verklaren, dat hij de Kamer niet kon aanraden aan het amendement haar goedkeuring te hechten. Maar toen het amendement daags daarop met 57 tegen 41 stemmen werd aangenomen, deelde hij de verraste Kamer mee, door de Koningin-Regentes gemachtigd te zijn het wetsontwerp in te trekken.

Waarom had de minister zich niet eerder en duidelijker uitgedrukt? Tak was een zeer ervaren parlementariër. Nog voordat hij in 1870 tot Kamerlid werd gekozen door een district in Zeeland, waar zijn vader uitgestrekte goederen bezat, had hij de Kamerleden drie jaar als plaatsvervangend griffier ter zijde gestaan. Bovendien was hij gepromoveerd op een proefschrift over het recht van amendement in de constitutionele monarchie.

In de ochtend van de 9e maart had hij verzocht de ministerraad te laten bijeenkomen, omdat hij bij aanneming van het amendement-De Meijier het wetsontwerp niet verder wilde verdedigen. Wellicht speelde een rol, dat Van Tienhoven de Koningin-Regentes van de kabinetsafspraak tot Kamerontbinding uit 1891 niet op de hoogte bleek te hebben gesteld. Zij hoorde daarvan achteraf pas van Tak. Van Tienhoven verdween. Het amendement-De Meijier vormde voor hem geen genoegzame aanleiding tot Kamerontbinding.

Maar ook Tak zag zijn ambitie niet vervuld. De Takkianen behaalden niet voldoende zetels; de tragiek wilde dat hij bij toepassing van het evenredig kiesrecht waarschijnlijk wel zou hebben gewonnen. Hij leefde verder als een gebroken man. Van Houten zou in 1896 de Kieswet in het Staatsblad brengen, gebaseerd op meer beperkte, positieve kentekenen van geschiktheid en welstand, waaraan op den duur 2/3 van de mannen zou voldoen.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Handelingen Tweede Kamer, 8 Maart 1894

De Voorzitter: aan de orde is: 6. Regeling van de kiesbevoegdheid voorde Tweede Kamer der Staten-Generaal en voor de Provinciale Staten.

De heer De Meijier: Na het hooren van de gisteren door den Ministervan Binnenlandsche Zaken gehouden rede heb ik mij afgevraagd of ik mijn amendement al dan niet zou intrekken. Ik heb gemeend die vraag ontkennend te moeten beantwoorden en had daarvoor den volgenden grond. Wordt het amendement aangenomen, dan is dit voor mij het middel om, zonder in strijd te komen met de Grondwet voort te gaan met de verruiming van het kiesrecht. Nu bleek mij dat dit ook de zienswijze is van meerdere leden.

Uit de rede van den heer De Savornin Lohman bleek dat naar zijn oordeel alleen mijn amendement het mogelijk maakt voor de wetsvoordracht te stemmen zonder ontduiking van de Grondwet. Daar komt eene tweede reden bij. Er is uit de discussie over dit wetsontwerp gebleken, dat voor het oorspronkelijk ingediend wetsontwerp zonder een ige verandering geene meerderheid te verkrijgen ware.

Ik had daarom het amendement ingediend, met de bedoeling om het wetsontwerp aannemelijk te maken, natuurlijk in den door mij gewenschten geest. Als men nu betoogt: Ziet, al wordt uw amendement aangenomen, dan zullen zeer velen nog geen kiesrecht hebben, dan antwoord ik: dat geloof ik. Ik geloof, dat zulks de bedoeling der Grondwet geweest is, volgens hen die gesproken heb ben bij de Additioneele artikelen. Toch is er sprake van telkenmale meer uitbreiding, naarmate de natie zich meer ontwikkelt.

Ik ben voorstander van geleidelijke uitbreiding. Vraagt men mij of ik geloof dat het getal kiezers en werklieden-kiezers zoo gering zal wezen als mijn amendement wordt aangenomen, ik antwoord ontkennend. Ik geloof dat de heeren Borgesius en Heldt zeer sterk overdrijven. Zou het waar zijn dat maar zeer enkelen onder den werkmansstand beschikken over minder dan twee vertrekken of één vertrek met een keuken? In mijne omgeving worden vele woningen van werklieden gevonden, die hebben twee vertrekken of één vertrek met keuken.

Ik geloof dat, wanneer de wet wordt ingevoerd met mijn amendement, men dan zal ervaren dat er vele werklieden zullen zijn die niet worden uitgesloten. Het is ook erkend dat er vele werklieden zullen zijn, die wonen in huizen, niet woningen, van den door mij voorgestelden aard, vooral in de nieuwe wijken der steden. Langzamerhand zal, hoop ik, ieder werkman althans één vertrek met één keuken kunnen verkrijgen.

Alle argumenten om aan te toonen, dat velen nog geen kiezer zullen worden, -zij worden uitgesproken door diegenen, die voorstanders zijn van algemeen stemrecht. Sommigen achten zelfs de bepa ling van " drie maanden in dezelfde woning te huizen" nog te veel. Zij zeggen : Er zijn enkelen, die nog meer verhuizen. Ik weet dat alleen algemeen stemrecht kan voorkomen, dat niemand wordt uitgesloten.lk ben daarvoor nist; maar zoo eenmaal algemeen stemrecht moet komen, dan kome het.

Het zal misschien veel eerder komen dan de heeren denken. Maar indien het ontwerp geamendeerd wordt zooals ik het voorstel, dan zal eene sterkere vermeerdering van het aantal kiezers komen. Men zegt: het zal niet ver gaan. Toch zeker wel zoo ver, dat alle nu in de personeele belasting aangeslagenen kiezers zullen zijn. Bij het maken van de Additioneele artikelen van de Grondwet werd voorgesteld om verder te gaan dan nu, en men meende toen (onder hen waren toen warme voorstanders van het tegenwoordig Regeeringsvoorstel) dat door het hier gedane voorstel een groot aantal der gezeten werklieden in het kiesrecht zoude zijn opgenomen.

Het is eene fout geweest buiten mijne schuld, dat dit amendement niet is aangenomen. Men zal nu echter niet kunnen zeggen, dat. indien mijne omschrijving wordt aangenomen, het getal kiezers minder zal zijn, dan volgens het toen voorgestelde amendement.

Ik erken evenwel volgaarne dat ik behoor onder diegenen, die eene geleidelijke uitbreiding verkiezen boven een kiesrecht, waarbij alle mannelijke ingezetenen, behalve de bedeelden, kiezer zijn, wat trouwens de Grondwet niet toelaat. Men kan daar lang of kort over spreken, het is uitgemaakt en erkend, zelfs door een voorstander van dit wetsontwerp. Ik heb gisteren een amendement voorgesteld dat in mijn oog beter was dan wat ik nu voorstel, en dat ik gewijzigd heb, omdat de Minister daartegen bezwaar maakte. Een der bezwaren deelde ik voor een zeer klein deel, namelijk het bezwaar dat de bedrijfsbelasting gebruikt zou kunnen worden voor kiezersteelt.

Het is mogelijk, maar verwonderen zou het mij, dat er velen zouden zijn die jaarlijks reeds in de maand Mei zich valschelijk opgaven in de bedrijfsbelasting, met het oog om in een volgend jaar op de kiezerslijst gesteld te worden, met de mogelijkheid dat in het volgend jaar, als er wellicht niet eens eene verkiezing plaats had, zij daaraan volstrekt geen behoefte zouden hebben.

Ik respecteerde intusschen het gevoelen van den Minister, en gaf gehoor aan zijn wensch. En nu geloofde ik dat ik niet beter kon doen dan te luisteren naar zijn raad, en, opdat ik het voor hem niet onaannemelijk zou maken, het gansche verband tusschen belasting en woning weg te nemen. Maar de oorzaak van mijn voorstel was dat ik kwam in enkele moeilijkheden. De moeilijkheid die zich voordeed was, dat ik na het einde van de vorige zitting vernam van onderscheidene medeleden, dat op het platteland mijn voorschrift omtrent de woningen sommigen hiervan hun kiesrecht zou doen verl iezen.

Toen heb ik gemeend eenvoudig te moeten voorstellen 'wordende de woningen ter zake waarvan wordt geheven eene Rijks-personeele belasting naar de huurwaarde als woningen aan bovenvermelde vereischten voldoende aangemerkt'. Mijne bedoeling was dus niet om de taxatie van de woningen in het algemeen te laten berusten op de personeele belasting en bovendien te vragen of zij voldoen aan het voorschrift in de eerste alinea gegeven, neen, bedoeld was om voor die enkele woningen die daaraan niet mochten voldoen en die tot nog toe waren opgenomen zoo zij in de personeele belasting waren aangeslagen, deze bepaling te doen gelden.

Nu is van de zijde der Regeering daartegen gemaakt een zeer groot bezwaar. Reeds dezen morgen heb ik aan den Minister gezegd dat wat mij en anderen betreft -want ik wil gaarne zeggen dat ik in deze te rade ben gegaan met vrienden, die meer met dergelijke zaken bekond zijn -wij bereid waren, indien de Minister principieel bezwaar had, die woorden weg te nemen, maar dat wanneer die woorden werden weggenomen, wij misschien zouden veroorzaken, dat sommigen, die nu kiezers zijn, hun kiesrecht verliezen.

Gaarne wil ik nu, ter voorkoming van dit geval. voldoen aan den wensch, uitgesproken door den heer Van Alphen, om achter 'een keuken' te laten volgen: 'of achterhuis geheel of ten deele voor huishoudelijk gebruik bestemd'. Daarmede bedoel ik niet dat genoeg zal zijn een hokje, waar een schop en een hark kunnen staan, nee, onder een achterhuis versta ik een huis overeenkomende met een voorhuis. Ik zal derhalve na overneming van de wijziging, aangegeven door den heer van Alphen, nog terugnemen de woorden: 'de woningen ter zake waarvan wordt geheven eene Rijks-personeele belasting naar de huurwaarde, alsmede'.

De heer Tak van Poortvliet, Minister van Binnenlandsche Zaken: Wanneer er gedurende de bespreking van dit amendement iets is gebleken dan is het, dat voor het begrip van 'woning' geene afdoende en op elk geval passende omschrijving is te geven. De pogingen door den geachten afgevaardigde uit Zaandam daartoe aangewend, de veranderingen welke door hem naar aanleiding van gemaakte opmerkingen, gedurende den loop der discussie zijn aangebracht, hebben ten slotte niet eene uitkomst opgeleverd, waardoor men mag aannemen, dat het woningbegrip in zijne redactie behoorlijk is vastgesteld en tot zijn recht is gekomen.

De geachte afgevaardigde stelde zelf op den voorgrond, dat de door hem van eene woning gegeven omschrijving niet past op de toestanden in het noorden des lands. Hij had aanvankelijk, om daaraan te gemoet te komen, zijne toevlucht genomen tot de personeele belasting. Nu deze naar aanleiding van, naar ik meen, gegronde opmerkingen van de Regeering weder door den geachten spreker uit het amendement is teruggenomen, mag hem de vraag worden gedaan, waarom hij dan toch meent den eisch van twee vertrekken, of van één vertrek met een toevoegsel aan den kiezer te kunnen stellen, terwijl in vele deelen des lands door verschillende zeer geschikte, en maatschappelijken welstand genietende personen slechts van één vertrek tot woning wordt gebruik gemaakt. Zij voorzien daarin op zeer voldoende wijze in hun levensonderhoud.

De geachte afgevaardigde heeft zich aangesloten aan het denkbeeld van den geachten afgevaardigde uit Rotterdam, omtrent den invloed van het getal der omringende muren op de moreele en intellectueele ontwikkeling van den bewoner. Ik zoude echter meenen dat de geachte afgevaardigde uit Zaandam, wanneer hij aan de Kamer de aanneming vraagt van het door hem voorgestelde amendement, dit duidelijker en vollediger had behooren toe te lichten. Ik voor mij althans heb geen grond kunnen ontdekken, waarom aan de kiezers, hoofden van huisgezinnen, de eisch der bewoning van twee vertrekken is gesteld en waarom niet met één vertrek zoude kunnen worden volstaan. Zoolang de geachte afgevaardigde hiervoor geen reden weet te geven, kan ik de gegrondheid zijner meening niet inzien.

Daarom meent de Regeering, die zelve te vergeefs gezocht heeft naar eene behoorlijke omschrijving, te herhalen de meening, dat met de meest eenvoudige omschrijving der woning genoegen moet worden genomen. Ik kan der Kamer niet aanraden, om aan het amendement van den geachten afgevaardigde uit Zaandam hare goedkeuring te schenken.

De beraadslaging wordt gesloten.

De Voorzitter: Ik stel aan de Kamer voor om morgen over te gaan tot de stemming over de amendementen en het artikel, in eene vergadering aan te vangen te half twaalf uur.

2.

Handelingen Tweede Kamer, 9 maart 1894

De Voorzitter: Het amendement van den heer De Meijier, om het tweede lid te lezen als volgt: gedurende de laatstverloopen of aan zijne laatste verhuizing voorafgegane twaalf maanden, krachtens persoonlijk of zakelijk recht ter bewoning in afzonderlijk gebruik heeft gehad eene zelfde woning bestaande: voor zoover betreft hoofden van huisgezinnen,~.lit ten minste twee afgesloten vertrekken, of wel uit één zoodanig vertrek en eene keuken of een achterhuis geheel of ten deele voor huishoudelijk gebruik bestemd; voor zoover betreft afzonderlijk levende of bij anderen inwonende personen, uit ten minste één afgesloten vertrek met haardstede; wordende schepen van ten minste 20 M'. laadruimte ten opzichte van den schipper als woningen aan bovenvermelde vereischten voldoende aangemerkt; terwijl verwisseling van woning in een en hetzelfde gebouw, of wel ten gevolge van eigendomsovergang, van het geheel of ten deele te niet gaan van een gebouwd eigendom, of van verplaatsing wegens ambt of bediening niet als verhuizing wordt beschouwd.'

wordt met 57 tegen 41 stemmen aangenomen.

Voor hebben gestemd: de heeren Van Gijn, Van Houten, Geertsema, Schimmelpenninck van der Oye, d'Ansembourg, Guyot, A. van Dedem, Van Alphen, Bevers, Everts, De Ras, Van den Berch van Heemstede, Conrad, Van der Schrieck, Th. Mackay, De Ram, Röell, Walter, Van der Kun, G. van Dedem, Kielstra, Michiels van Verduynen , De Geer van Jutfaas, Harte, Lambrechts, Hintzen, Heemskerk, Smits van Oijen, Dobbelmann, De Beaufort (Wijk bij Duurstede), Reekers, Vermeulen, Van Delden, Roijaards van den Ham, Kolkman, Mutsaers, Travaglino, Van Löben Sels, De Beaufort (Amsterdam), De Meijier, De Savornin Lohman, Van Velzen, Huber, Van Vlijmen, Van der Kaay, Borret, Mees, Brantsen van de Zijp, Van Baar, Van Berckel, Viruly Verbrugge, Van der Borch van Verwolde, Ae. Mackay, Van Bylandt, Plate, Schaepman en de Voorzitter.

Tegen hebben gestemd: de heeren Donner, Van Karnebeek, Gerritsen, E. Smidt, Beelaerts van Blokland, Haffmans, Van Beuningen, Lucasse, Rutgers van Rozenburg, Bahlmann, Rink, Van der Feltz, Hartogh, Houwing, Pyttersen, Ferf, Veegens, De Kanter, Smeenge, Kerdijk, Seret, Levy, Tydeman, Vrolik, Zijp, Zijlma, Valette, Goeman Borgesius, Cremer, Van de Velde, Schepel, Pijnacker Hordijk, Farncombe Sanders, Hennequin, Heldt, A. Smit, Land, Tijdens, Lieftinck, Roessingh en Van Kerkwijk.

De heer Tak van Poortvliet, Minister van Binnenlandsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter. Ik vraag het woord.

De Voorzitter: Ik geef het woord aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken.

De heer Tak van Poortvliet, Minister van Binnenlandsche Zaken: Door het zoo even in strijd met het advies der Regeering aangenomen amendement, werden de strekking en de beteekenis van het wetsontwerp tot regeling der kiesbevoegdheid geheel gewijzigd. Daardoor gaat het karakter der door de Regeering voorgestelde kiesrechthervorming verloren, en kan het doel daarvan niet meer worden verwezen lijkt.

Dientengevolge wensch ik de verantwoordelijkheid der verdediging niet verder op mij te nemen, en heb ik de eer, daartoe door de Koningin-Weduwe, Regentes,gemachtigd, de wetsontwerpen tot regeling van het kiesrecht in te trekken.

De Voorzitter: Na de mededeeling van den heer Minister van Binnenlandsche Zaken kan er natuurlijk geen sprake zijn van de verdere behandeling van dit wetsontwerp, en wordt de Vergadering alsnu geschorst tot hedennamiddag ten 1 ure.

Handelingen TK 1893/94, p.981 e.v. 988/990


Meer over