Dit is een artikel in de serie Wandelingen door de Handelingen, een kijkje in de Nederlandse parlementaire geschiedenis aan de hand van spraakmakende debatten.
Op 5 juni 1975 zat minister Henk Vredeling (PvdA) in een erg lastig parket tijdens een debat over de aanschaf van de F-16. Hoewel een Kamermeerderheid voor de aanschaf was, pleitte zijn partij voor de aanschaf van minder en goedkoper materiaal. Fractievoorzitter Ed van Thijn kondigde zelfs aan een motie van afkeuring tegen zijn eigen partijgenoot in te dienen.
VVD-partijleider Hans Wiegel had aangekondigd dat hoewel hij voor de aanschaf van de F-16's was, hij mee zou stemmen met de PvdA-motie. Dit werd niet gewaardeerd door de meeste partijen. Uiteindelijk zorgde premier Joop den Uyl (PvdA) ervoor dat de kwestie met een sisser afliep. Hij wilde geen kabinetscrisis veroorzaken en bood een 'gematigde route' aan, waar de meeste partijen zich in konden vinden. Uiteindelijk diende PvdA-defensiewoordvoerder Piet Dankert nog wel een motie tegen de aankoop in, maar dit was een afgezwakte versie van een motie van afkeuring.
Handelingen 5 juni 1975
De heer Ploeg (V.V.D.): Ik geloof niet dat er enig bezwaar tegen kan zijn, dat de heer Wiegel, zoals andere fractievoorzitters van andere politieke partijen ook dikwijls verklaringen - noemt u dat stemverklaringen - afleggen buiten dit Huis, een stemverklaring buiten dit Huis aflegt.
De heer Van Thijn (P.v.d.A.): Ik wil wel even schorsing vragen, zodat u fractieberaad kunt houden.
De heer Ploeg (V.V.D.): Ik heb daaraan geen enkele behoefte en, naar ik meen, mijn fractievoorzitter ook niet.
De heer Wiegel (V.V.D.): De heer Van Thijn heeft een aantal feiten genoemd. Mag ik er nog wat feiten aan toevoegen? Voordat dit debat in de Kamer begon, heeft de heer Van Thijn uitentreuren extra-parlementair geroepen dat zijn fractie zeer krachtig verzet tegen het kabinet zou plegen. Het tweede feit: Mijn fractie heeft in reactie . . . .
De heer Van Thijn (P.v.d.A.): Wilt u dan wel mijn eigen termen gebruiken als u mij citeert? Ik heb gezegd . . . .
De heer Wiegel (V.V.D.): Ik heb u ook laten uitspreken, wilt u mij ook even laten uitspreken...
De heer Van Thijn (P.v.d.A.): Ik heb gezegd dat ik het standpunt.
De heer Wiegel (V.V.D.): Zoudt u dat dan willen doen?
De heer Van Thijn (P.v.d.A.):...van de Regering zou bestrijden. Dat is dan bij dezen gebeurd. U heeft daarop uw commentaar gegeven, maar dat maakt u vandaag niet waar.
De heer Wiegel (V.V.D.): Ik dacht dat het heel duidelijk was, en de heer Van Thijn mag daarop best nu intra-parlementair terugkomen, dat iedereen die in politiek Nederland een beetje thuis is, heeft kunnen constateren dat de heer Van Thijn heel duidelijk extra-parlementair allerlei krachtige taal heeft geroepen. Het tweede feit is dat wij heel duidelijk in antwoord daarop hebben gezegd: de fractievoorzitter van de P.v.d.A. dient te weten dat hij met vuur speelt. Het derde gevolg van deze mededeling is - dat heb ik extra-parlementair gezegd en dat wil ik best hier zeggen; het is dan mijn interpretatie en die kan de heer Van Thijn bestrijden - dat wij als gevolg van de interventie nu een rookgordijnachtig verhaal van de heer Dankert hebben gehoord, dat wij een slappe motie van de heer Van Thijn hebben gekregen en dat iedereen nu al weet hoe dit debat afloopt, namelijk dat het vliegtuig wordt gekocht, dat de fractie van de P.v.d.A. wat zal blijven sputteren en dat (laatste feit) de fractie van de P.v.d.A. op de eerstkomende bijeenkomst van de partijraad van de P.v.d.A. - wij hebben zopas de heer Uijen gehoord - gewoon daarvoor op haar duvel zal krijgen, en terecht!
De heer Van Thijn (P.v.d.A.): De heer Wiegel is bij dezen graag uitgenodigd voor die partijraadsvergadering. Dan kan hij waarschijnlijk ook op zijn duvel krijgen! Als hij zegt, dat de fractie van de Partij van de Arbeid met vuur heeft gespeeld dan was dit gebaseerd op het feit dat de heer Wiegel bereid was dit vuur aan te dragen. Ik vraag mij af, waar dat vuur is gebleven. Als de heer Wiegel zegt, dat de fractie van de Partij van de Arbeid een slappe motie heeft ingediend dan heb ik nu toch de stemverklaring gekregen, zij het wat onbevredigend, die de heer Ploeg niet van plan waste geven.
De heer Ploeg (V.V.D.): Althans niet op dit moment.
De heer Van Thijn (P.v.d.A.): Die motie bevat een afwijzing van het voorstel dat de Regering deze Kamer doet.
De heer Keja (V.V.D.): Zij vraagt om heroverweging.
De heer Van Thijn (P.v.d.A.): Of ik nu met vuur speel of niet, dat heeft de heer Wiegel min of meer in de hand. Ik vraag mij af: waar blijft het vuur?
De heer Wiegel (V.V.D.): De heer Van Thijn spreekt over met vuur spelen. Het enige wat in de Nederlandse politiek is gebeurd, is dat de fractie van de Partij van de Arbeid uit vrees voor de achterban van de Partij van de Arbeid met vuur aan het spelen is geweest. Het tweede wat gebeurd is dat ik namens mijn fractie heb gezegd: als de heren dat vuurtje willen aanblazen, heb ik eventueel nog een doos lucifers. De heren hebben op tijd begrepen dat zij hun handen in de zak moesten houden en verder niets moesten doen. Dit kan ik mij best voorstellen. Het is verstandig van de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid, maar het is natuurlijk erg moeilijk uit te leggen.
De heer Van Thijn (P.v.d.A.): Het vuur van de heer Wiegel is zeer snel geblust en is volstrekt afwezig.
De heer Koning (V.V.D.): Ach, klets toch niet!
De heer Ploeg (V.V.D.): Na deze stemverklaring van de heer Van Thijn heb ik er geen behoefte meer aan nog nader in te gaan op de antwoorden die de Minister mij heeft gegeven. Er zijn er nog wat blijven liggen. Ik hoop dat de Minister hierop in tweede instantie zal terugkomen.
(...)
De heer Dankert (P.v.d.A.): Maar dan rijst toch wel de vraag, mijnheer de Voorzitter, wat in de ogen van de Minister een verantwoorde, d.w.z. een kosten-effectieve omvang van de luchtmacht minimaal nog kan zijn. Dat probleem heb ik aangesneden en daarop heb ik nog geen antwoord gekregen.
Minister Vredeling: Ik kan mij niet voorstellen dat in de wat pessimistische schildering van de heer Dankert, waarvan ik niet kan zeggen dat ik de probleemstelling niet reëel vind in die zin dat die casuspositie zich kan voordoen, Nederland blijft zitten met een stuk of vier squadrons voor de luchtmacht en dat België dan nog rustig weet ik hoeveel squadrons heeft. Ik kan mij niet voorstellen dat mijn Belgische collega over zoveel meer geld zou beschikken in die situatie dan de Nederlandse minister, waarmee ik wil zeggen dat in die pessimistische situatie - ik vind dat de heer Dankert de zaak iets te veel statisch bekijkt - andere collega's in dezelfde benarde toestand zullen komen te verkeren en dat er naar mijn gevoel zich dan een oplossing opdringt. Of die dan ook zal worden genomen, kan ik natuurlijk niet toezeggen, maar zij dringt zich dan wel op. Ik vind het verstandig om te zeggen - in zoverre hebben de heer Dankert en ik dezelfde mening - dat het zoeken van een oplossing voor dat vraagstuk nu aan de orde is. Die oplossing is niet geblokkeerd, ik heb haar alleen niet in mijn zak. Als de Koninklijke luchtmacht met F-16's, misschien de Europese optie slaagt en in België dezelfde situatie ontstaat, dan lijkt mij dat de twee landen die economische en ook in andere opzichten zulke nauwe bindingen hebben zouden trachten een gezamenlijke oplossing te vinden vooreen alsdan gezamenlijke problematiek. Ik kan dat nu niet als voorwaarde stellen. Naar mijn gevoel is het niet mogelijk om een gewenste ontwikkeling, in de richting van de heer Dankert, die ik ook gewenst vind nu te forceren. Dat forceren is namelijk hier en nu niet mogelijk. Het enige wat ik kan toezeggen is, dat wij voortdurend en stimulerend en ook wel eens indringend in de richting van die geïntegreerde oplossing zullen werken.
De heer Dankert (P.v.d.A.): Het wordt wel tijd dat wij er dan wat aan doen, omdat de situatie van Nederland en die van België natuurlijk niet helemaal vergelijkbaar zijn. Nederland heeft drie zelfstandige krijgsmachtdelen die volgens de defensienota gelijke prioriteit hebben en België heeft er in wezen maar twee, omdat men de Belgische marine als zelfstandig krijgsmachtdeel nauwelijks kan meetellen. Daar doet de situatie zich duidelijk anders voor dan bij ons. Dat is het probleem.
Minister Vredeling: Dat is zo. Het nationale inkomen ligt bij ons ietsje hoger dan in België, niet naar verhouding echter. Voor deze gezamenlijke problematiek moet ook een gezamenlijke oplossing worden gevonden. Het zal de Kamer bekend zijn dat er op het ogenblik plannen zijn, niet alleen van onze kant maar ook van de kant van de Belgische minister van buitenlandse zaken alsmede van de kant van andere landen, ter zake van materieelaanschaffingen en laten wij hopen ook in verder verband die leiden tot een nauwere samenwerking. Deze zal echter consequenties hebben. In het kader van die nauwere samenwerking is de door mij erkende problematiek van de heer Dankert uitsluitend en alleen oplosbaar. Ik meen echter dat hier en nu die zaak niet kan worden geforceerd, zij het dat de oplossing op termijn volstrekt door mij wordt erkend te liggen in de richting die ook de heer Dankert aangeeft.