Eerste Kamerverkiezingen zijn pas recent 'spannender'

31 maart 2023, column Bert van den Braak

De Eerste Kamerverkiezingen van 30 mei lijken spannend te worden, in de zin dat het de vraag is hoe werkbaar de verhoudingen daar voor het kabinet worden. Er wordt bovendien al volop gespeculeerd over 'afwijkend' stemgedrag in de Staten. Partijen kunnen door strategisch stemgedrag mogelijk een bevriende partij aan een extra zetel helpen. En er blijft altijd een kans op verrassingen, hetzij in de vorm van vergissingen, hetzij door het niet volgen van de partijlijn uit 'boosheid' of door ander tegendraads gedrag.

Zo spannend als Eerste Kamerverkiezingen nu zijn, zo weinig spannend waren ze lange tijd in de negentiende eeuw. Toen werden de (toen 39) leden overigens voor negen jaar gekozen, waarbij iedere drie jaar een derde deel aan verkiezingen onderworpen was. Lange tijd werden zittende leden slechts bij uitzondering niet herkozen. In 1859 bijvoorbeeld één van de dertien en in 1877 twee. Om te worden gekozen, diende de absolute meerderheid in de Staten te worden gehaald. Soms waren meerdere verkiezingsrondes nodig, maar lang was dat uitzondering.

Slechts incidenteel gebeurde er iets bijzonders. In 1877 verloor de katholieke J.J. Cremers zijn zetel, omdat de Groningse liberale Statenleden hem zijn stem tegen het afschaffen van de doodstraf kwalijk namen. Cremers keerde overigens twee jaar later terug in de Senaat. Verder kwam het enkele keren voor dat twee kandidaten gelijk eindigden. Zo moest er in de Friese Staten in 1879 worden geloot tussen de liberalen Van Swinderen en Breuning. De eerste 'won'.1)

Pas door de opkomst van de confessionelen ontstond er na 1880 wat meer strijd. In 1886 werd in Utrecht de liberaal Huydecoper van Maarsseveen vervangen door de antirevolutioniar Elout van Soeterwoude. Later volgden dergelijke wisselingen in Gelderland en Zeeland. Na de uitbreiding van het kiesrecht bij de Statenverkiezingen in 1887 en 1896 kregen de christelijke partijen meer kansen. De Statenverkiezingen van 1904 stonden in Zuid-Holland in het teken van de vraag of de liberalen hun meerderheid zouden behouden. Dat was niet het geval en korte tijd later ontbond Abraham Kuyper de Senaat, om zodoende versneld een meerderheid voor de christelijke partijen te realiseren.

Overigens deed zich na die verkiezing van augustus 1904 nog een probleem voor. Liberalen en confessionelen waren in de Staten van Overijssel even sterk en er ontstond een impasse. Pas in november werd die doorbroken toen de liberaal Van Diggelen op een rechtse kandidaat stemde. Van Diggelen deed dat uit protest2). In dezelfde Staten moest in 1913 nog eens worden geloot tussen de liberaal Stork en de katholiek Van de Lande.

Al stonden de voorafgaande Statenverkiezingen meestal in het teken van de landelijke politiek, na 1923 waren de Eerste Kamerverkiezingen als regel minder spannend. De uitslag was te berekenen, maar soms waren er 'verrassingen'. In 1981 maakte de PvdA gebruik van de regels over restzetelverdeling om het CDA een zetel af te snoepen.3) In 1983 leidde een vacature door het overlijden van een Statenlid in Noord-Holland tot onverwacht zetelverlies voor het CDA en in 1986 verloor de VVD een zetel, omdat enkele Statenleden in Drenthe te laat waren voor de verkiezing. In 2007 maakte een overspannen GroenLinks-lid alle hokjes rood en in 2011 was de stem van een D66'er ongeldig door gebruik van een blauwe pen. De stem van een FVD'er bezorgde in 2019 de SGP een extra zetel.

Onzekerheden over de uitslag zijn weer toegenomen. Met weinig kiezers en bijvoorbeeld in Noord- en Zuid-Holland hoge stemwaarden kunnen kleine afwijkingen direct gevolgen hebben. Een 'bizar stelsel' noemde premier Rutte het in 2011. Daarover kun je twisten, tenzij je vindt dat getrapte verkiezingen met een klein electoraat niet meer van deze tijd zijn. Doe er dan wat aan, zou ik zeggen.

Dit is, in aanloop naar de Eerste Kamerverkiezingen van mei, een tweede column in een reeks over de geschiedenis van de Eerste Kamer




Andere recente columns