Een vergeten geschiedenis uit 1848

3 februari 2023, column Bert van den Braak

Sinds de Grondwetsherziening van 1848 wordt de vanaf 1815 bestaande Eerste Kamer gekozen. Daarvoor benoemde de Koning de leden. Zij moesten minimaal veertig jaar zijn en de benoeming was voor het leven. Tot 1840 was het maximale aantal leden zestig en nadien dertig. In 1848 werd dat ledental verhoogd naar 39 en voortaan kozen Provinciale Staten de Eerste Kamerleden. Voor het zover was, diende eerst een Kieswet tot stand te komen en dat was pas in 1850 het geval. De eerste 'verkiezing' van onze Senaat geschiedde daarom in 1848 nog op basis van een tijdelijke regeling met een door de kiezers opgestelde voordracht.

Ten onrechte wordt vaak gedacht dat ook toen nog de Koning bepaalde welke personen Eerste Kamerlid werden.1) Dat was slechts formeel zo. Feitelijk besliste het kabinet-Donker Curtius daarover.2) Het deed dat door te kiezen uit voorgedragen dubbeltallen die de kiezers in de 68 districten hadden opgesteld. Diverse kandidaten werden echter in meer dan één district voorgedragen en daarom was er geen keuze uit 136 namen, maar slechts uit 102. In Friesland waren er bijvoorbeeld in de vijf districten geen tien maar slechts vier voorgedragen kandidaten. Uit die vier werden er drie, het aantal waarop Friesland 'recht' had, tot Eerste Kamerlid benoemd.

Gelet op de uitkomst, werd de door Thorbecke voorgestane tactiek om zoveel mogelijk liberale kandidaten op de voordrachten te krijgen, grotendeels bereikt. Van de dertig, hoofdzakelijk conservatieve Eerste Kamerleden van vóór 1849 werden er slechts vier benoemd en dat waren bovendien juist de veranderingsgezinde leden. Twee van hen waren in 1848 zelfs door de Koning benoemd om de kans op aanvaarding van de grondwetsherziening groter te maken.

Ook dat behoort tot de curieuze geschiedenis van de Eerste Kamer. In 1848 benoemde de Koning vóór de stemming over de Grondwetswijziging in eerste lezing nieuwe (veranderingsgezinde) leden en dat deed hij vóór de stemming in tweede lezing opnieuw. Na de eerste lezing bewoog hij daarom zelfs twee stokoude en nimmer verschijnende leden om ontslag te nemen. Voor de behandeling van de grondwetsherziening werden in totaal zeven nieuwe leden benoemd.

Gememoreerd moet nog worden dat de belangrijke wijziging van hoofdstuk drie van de Grondwet (over de Staten-Generaal) met zeventien tegen negen stemmen werd aangenomen3). Anders dan in de Tweede Kamer volstond een gewone meerderheid en was geen drie vierde meerderheid vereist. Na 1848, toen een twee derde meerderheid nodig werd, zou het voorstel verworpen zijn geweest. De zeven nieuwbenoemden behoorden uiteraard tot de voorstemmers.

De lijst met aanbevolen kandidaten voor de Eerste Kamer bevatte in 1848 enkele opmerkelijke namen. Allereerst was daar prins Frederik, de broer van koning Willem II. Hij werd voorgedragen in de districten Rotterdam I, Dordrecht en Leiderdorp. Verder kunnen worden genoemd de antirevolutionaire voorman Groen van Prinsterer, het lid van de Grondwetscommissie-Thorbecke L.C. Luzac en de conservatieve oud-Tweede Kamervoorzitter (en zittend Eerste Kamerlid) P. van Akerlaken. De beoogde Eerste Kamervoorzitter, het zittende 'liberale' Eerste Kamerlid F. van der Oudermeulen werd wel genomineerd, maar bedankte voor een benoeming. De keuze voor het voorzitterschap viel toen op een ander zittend (eveneens 'liberaal') lid, L.G.A. baron van Limburg Stirum.

Het kabinet benoemde niet uitsluitend de als eerste genomineerden. Zo werden bijvoorbeeld prins Frederik, maar ook de Amsterdamse burgemeester P. Huidekoper (in het district Zaandam) en de conservatieve oud-minister van Koloniën J.Ch. Baud geen lid. Baud was aanvankelijk de beoogde Eerste Kamervoorzitter geweest, maar de ministerraad was verdeeld over die voordracht en benoemde hem uiteindelijk niet eens tot lid.

De Kieswet van 1850 voerde de verkiezing van de Eerste Kamerleden door de leden van Provinciale Staten in. Dat kiesstelsel was een idee van C.E.E. d'Engelbronner, hoofdambtenaar van het ministerie van Justitie. In 1848 waren veel Kamerleden nog voorstander van benoeming door de Koning en tegen rechtstreekse verkiezing. De getrapte verkiezing was een compromis en sloot aan bij het tot dan geldende kiesrecht voor de Tweede Kamer.

In de Grondwet werd bepaald hoeveel leden per provincie werden gekozen (door Zuid-Holland bijvoorbeeld zeven, door Friesland en Overijssel drie en door Drenthe slechts één). Die verkiezing gebeurde bij absolute meerderheid en zo nodig in meerdere stemrondes. Als uiteindelijk de stemmen tussen de twee overgebleven kandidaten staakten, was de oudste kandidaat gekozen. Ook dat was wat wonderlijk, maar is enkele keren voorgekomen. Maar zo was er meer curieus in de geschiedenis van de Eerste Kamer.

Dit is, in aanloop naar de Eerste Kamerverkiezingen van mei, een eerste column in een reeks over de geschiedenis van de Eerste Kamer




Andere recente columns