De zin van de Zondagswet

18 maart 2016, column J.Th.J. van den Berg

Veel zegen heeft er op de zondagswetgeving in Nederland nooit gerust. In 1815 was er al een wet tot stand gebracht, maar daargelaten dat de handhaving ervan te wensen overliet, was de wet niet opgewassen tegen de tand des tijds.

De katholieke minister L.J.M. Beel had er niet veel zin in, maar toen hij in 1951 voor de tweede maal aantrad op Binnenlandse Zaken moest hij er toch aan geloven 1). Zijn voorganger, Van Maarseveen, had er intussen immers werk van gemaakt. Beel moest dus in 1953 een voorstel verdedigen dat niet, zoals de SGP en een deel van de ARP wilden, het volk dwong tot ‘heiliging van de zondag’. Hij wilde evenmin de zondagsrust in alle opzichten regelen, want daarvoor waren de winkelsluitingswet (winkels bleven op zondag dicht) en de arbeidstijdenwet (in beginsel niet werken op zondag) veel adequater middelen. Het ging erom op zondag diegenen te ontzien die naar de kerk wilden, liefst in een zekere rust. Toegegeven, dat was toen nog het grootste deel van de bevolking en niet de twaalf procent van vandaag. Voorts was de wet bestemd ter waarborging van ‘openbare rust’ op zondag. Al werd nooit helemaal duidelijk wat daarmee precies werd bedoeld.

Daarbij werd een scherp onderscheid gemaakt tussen de uren vóór 13.00 uur en de uren erna. Erna was er weinig te regelen, omdat toen op veel plaatsen werd gesport, onder andere in rumoerige stadions. Wel mochten gemeenten in afwijking van de wet aan hun inwoners ook na 13.00 uur een zondagsrust zonder sport en ander lawaai opleggen. Van decentralisatie van de beslissingen over de rust vóór 13.00 uur kon geen sprake zijn, zo vond de regering. Het was typisch een compromis tussen de toenmalige regeringspartijen, KVP en PvdA.

In de Tweede Kamer werd er hartig over gedebatteerd en er werd naar hartenlust geamendeerd, ook door de KVP en de PvdA. Daarbij kwam vast te staan dat, hoewel optochten vóór 13.00 uur waren verboden, roomse processies wel mochten. Die pleegden aanstonds na de hoogmis uit te trekken, ruim vóór enen. Wat dankzij de PvdA ook mocht was het houden van matineuze politieke bijeenkomsten.

Maar, hoe zat het nu met schuttersfeesten, die doorgaans ook na de hoogmis met een optocht begonnen en met de mars door stad en dorp van de lokale harmonie, ter opluistering van het Frühschoppen? Dat mocht dus niet. De stad Maastricht had nog een eigen prangend probleem: daar werd op het Vrijthof op zondag, uiteraard om 11.11 uur, met behulp van een klein kanon Carnaval ‘ingeschoten’. Dat mocht dus helemaal niet.

In het zuiden begreep men van die beperkingen van staatswege helemaal niets. Er zat al spoedig niets anders op dan de bevoegdheid om van de regels af te wijken en dit soort feesten toe te staan evenzeer te decentraliseren als de beperkende bevoegdheden voor de uren na 13.00 uur. Centraal voorschrijven van de zondagsrust bleek in een land met zo verschillende tradities en zo lokaal bepaalde verschillen ondoenlijk. Dus knalde al spoedig weer het eerste kanonschot in Maastricht om 11.11 uur, als het kanon het tenminste deed. Intussen is er door alle decentralisatie van de Zondagswet praktisch niet zoveel meer over, daargelaten dat de winkelsluitingswet intussen de zondagsrust ook al niet meer respecteert.

Toch heeft de wet een zekere symbolische betekenis weten te behouden als een teken dat kerkgangers het verdienen op zondag te worden gerespecteerd en met rust te worden gelaten, ook al gaat het intussen om een kleine minderheid. Dat schijnt dus niet meer te mogen: de Tweede Kamer wil er al een tijdje vanaf en nu heeft ook het kabinet aangekondigd de Zondagswet te willen afschaffen. Zakelijk zal er weinig veranderen en in het bewustzijn van gemeentebesturen was er van de wet al niet veel meer over.

De christelijke minderheid, vooral de protestantse, zal de afschaffing van de Zondagswet niettemin terecht zien als teken dat een geseculariseerd politiek bestel weigert haar nog langer te ontzien en aan christelijke tradities geen boodschap heeft. Eigenaardig vertoon van flinkheid, in tijden dat er wel wat beters is te doen dan minderheden negeren. Het is trouwens de vraag of uitsluitend christenen prijs stellen op een rustige zondag.


  • 1) 
    Uitvoeriger over de Zondagswet: Carla van Baalen e.a., ‘Naar een nieuwe Zondagswet’, in: Carla van Baalen en Jan Ramakers (red.), Het kabinet Drees III. Barsten in de brede basis. Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, deel 5, Den Haag: Sdu 2001, 249 - 255.


Andere recente columns