De laatste Roomse politieke leider

18 juli 2014, column Bert van den Braak

Vijftien jaar (1946-1961) was Carl Romme politiek leider van de KVP. Gedurende zijn politiek leiderschap vormde de door hem geleide partij samen met de PvdA de kern van coalitiekabinetten ('Rooms-Rood') en na 1958 van een kabinet met de VVD. De KVP was tot 1956 en na 1959 de grootste fractie. Romme gold als de machtigste man van het Binnenhof. Machtiger dan premier Drees. Wie was hij?

De carrière van Romme, zoon van een rechter en staatsraad, begon in Amsterdam. Hij was daar advocaat en al op jonge leeftijd gemeenteraadslid. In 1933 maakte hij als 36-jarige korte tijd deel uit van de Tweede Kamer. Daarna stapte hij over naar de wetenschap, om in 1937 terug te keren als (opnieuw kort) senator en als minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Hij voerde een actief werkverschaffingsbeleid, bracht een spaarregeling voor werklozen tot stand ('het kwartje van Romme') en diende een wetsvoorstel in voor invoering van kinderbijslag. Juist een conflict over zijn beleid vormde de opmaat tot de val van het kabinet-Colijn.

Romme keerde in 1939 terug naar de advocatuur, werd daarnaast rijksbemiddelaar ('toezichthouder' op de loononderhandelingen) en in 1945 staatkundig hoofdredacteur van De Volkskrant. Verder was hij door diverse functies verbonden aan het bedrijfsleven (onder andere een commissariaat bij een reclamebedrijf waarvan een onderdeel tijdens de bezetting in Duitse handen kwam). In 1945 lag terugkeer in de politiek voor hem niet direct voor de hand, maar hij was wel actief bij de terugkomst van een katholieke partij én hij publiceerde over het staatkundig bestel na de bevrijding. Dat deed hij in het boekje 'Nieuwe Grondwetsartikelen', een pleidooi voor een autoritair, corporatistisch stelsel. Onderdelen daarvan waren beperking van het kiesrecht, van de parlementaire rechten en van de medewetgevende rol van het parlement. Ook in eigen kring werd dat boekje kritisch ontvangen.

Dat leverde in het voorjaar van 1946 echter geen belemmeringen op voor zijn heroptreden in de nationale politiek. Vooraanstaande katholieke leiders in de oorlogsjaren waren weggevallen en Romme zorgde ervoor dat hij voldoende nevenfuncties behield om geen nadeel te ondervinden van het financieel nog weinig aantrekkelijke Kamerlidmaatschap. Hij was bij de verkiezingen van mei 1946 één van de zes lijsttrekkers van de KVP, maar wel direct de beoogde nieuwe fractievoorzitter en nieuwe politieke leider.

Romme werd als parlementariër geroemd vanwege zijn welsprekendheid, met fraaie stijlfiguren en beeldende vergelijkingen, en vanwege zijn grote kennis van zaken. Van hem werd gezegd dat hij alle Kamerstukken las (dat waren er wel heel wat minder dan tegenwoordig). Dat droeg bij aan zijn gezag binnen en buiten eigen kring. Hij was bovendien een slim strateeg, die enerzijds op momenten krachtig de samenwerking met de PvdA ondersteunde, maar op andere momenten daarvan duidelijk afstand nam. Hij liet ruimte aan zijn financieel woordvoerder Lucas om het beleid van de (socialistische) ministers van Financiën aan te vallen en kwam in 1953 zelf met een aanval op de geleide loonpolitiek. Hij liet bovendien fractieleden geregeld de ruimte om een afwijkend standpunt in te nemen. Uiteraard zette hij wel de politieke hoofdlijnen uit en in die zin was zijn wil wet.

Als KVP-leider bezorgde Romme de KVP een spilpositie in de Nederlandse politiek. Hij combineerde daarbij een principiële christelijke politiek met een pragmatische opstelling. Anders dan de PvdA zat zijn partij in een luxe positie. Voor de PvdA was samenwerking met de KVP (vrijwel) de enige optie om te kunnen regeren; voor de KVP waren er ook andere mogelijkheden. Tot 1958 waren die weliswaar minder aantrekkelijk, maar als 'dreiging' jegens de PvdA konden zij een rol spelen. Romme buitte die positie optimaal uit.

Romme was bij dat alles bij uitstek een 'Rooms' politicus; hij was politiek voorman van een 'volksdeel'. Tussen kerk en politiek bestonden nog duidelijke lijnen, bijvoorbeeld via het Tweede Kamerlid pater Stokman en senator pater Beaufort. Beiden waren intimi van Romme. In de aanloop naar het Mandement van 1954, waarin de bisschoppen aanstuurden op de terugkeer van een groep naar de PvdA overgelopen katholieken, speelde Romme een onmiskenbare rol. Kerk en politieke leiding trokken daarin vanaf 1952 gezamenlijk op, al verschool Romme zich in 1954 wel achter de stelling dat het Mandement primair een kerkelijke zaak was. Het gezag van de kerk was zonder twijfel een enorme steun in de 'politieke' rug van Romme.

Toen Romme in 1961 vanwege zijn gezondheid noodgedwongen afscheid moest nemen, stond de KVP aan de vooravond van haar electorale hoogtepunt. Maatschappelijke ontwikkelingen, vooral de ontkerkelijking, maakten dat dit tevens een keerpunt werd. Nooit meer zou een Rooms politicus zo machtig zijn (Lubbers was katholiek, maar nu niet bepaald Rooms).

Dit is de eerste van een vierdelige zomerserie over politieke leiders in de jaren vijftig van de twintigste eeuw.



Andere recente columns