Het 'phantoom' -Linggadjati - En het 'werkelijke' van Romme (1946)

Bij de eerste na-oorlogse verkiezingen kreeg de PvdA minder zetels (28) dan zij had mogen hopen (31), gelet op de vooroorlogse sterkte van de SDAP, de Vrijzinnig-Democraten, de Christelijk-Democratische Unie en een aantal figuren uit de RKSP en CHU, die zich bij haar oprichting hadden verenigd.

Dr. L.J.M. Beel, lid van de gereorganiseerde Katholieke Volkspartij (die met de PvdA wilde samenwerken) werd minister-president. Zijn sociaal-democratische voorganger Schermerhorn vertrok aan het hoofd van een Commissie-Generaal naar het toenmalige Nederlands-Indië voor onderhandelingen met de Indonesische premier Sjahrir.

Met name de Engelsen verlangden overeenstemming voordat hun troepen het Indisch grondgebied zouden verlaten. In Linggadjati kwam een accoord tot stand. Er zou een Nederlands Indonesische Unie komen, met koningin Wilhelmina aan het hoofd, gevormd door de Verenigde Staten van Indonesië (met de Republiek Indonesia als een deelstaat) en het Koninkrijk-nieuwe stijl (te vormen door Nederland, Nederlandse Antillen en Suriname).

De strijdvraag rees of de Commissie-Generaal met deze constructie niet buiten haar instructie was getreden, welke een oplossing binnen het koninkrijksverband had verlangd. De rechtse oppositie sprak schande over de 'gebroken kroon'. Het rooms-rode kabinet-Beel aarzelde met haar goedkeuring. Het maakte een voorbehoud ten aanzien van Nieuw-Guinea en het verlangde een uitvoerige toelichting op het akkoord, waarin de notulen van de onderhandelingen zouden worden verwerkt.

In de Tweede Kamer was vooral van belang de houding welke prof. Romme, sinds de verkiezingen van 1946 fractievoorzitter, zou aannemen. Romme was voor de oorlog als minister van Sociale Zaken met zijn financiële eisen ten behoeve van een krachtiger beleid jegens jeugdige werklozen, mede verantwoordelijk geweest voor de breuk in het laatste christelijk coalitie-kabinet Colijn (1937-1939); in die zin had hij de stoot gegeven tot de samenwerking van de RKSP met de SDAP in het kabinet-De Geer (1939-1940). Maar nu stond hij ook voor de vraag, hoe hij zijn partij bijeenhield in de Indonesische kwestie.

De rechtervleugel stond onder sterke druk van zijn oud-collega Welter uit het kabinet-Colijn die in het Comité Rijkseenheid tegen de dreigende breuk van het koninkrijk ageerde. Reeds als minister van Sociale Zaken had Romme - sinds zijn studententijd minnaar van het toneel - de politieke discussie gekruid met zijn beeldende retoriek. Thans maakte hij zich los van het 'phantoom-Linggadjati' en nagelde hij de regering vast op de door haar verstrekte toelichting op het accoord: het werkelijke Linggadjati, dat z.i. geen breuk in het koninkrijk maar een 'transformatie' zou betekenen naar een koninklijke unie als superstaat.

Met behulp van socialisten en communisten haalde Romme een motie door de Kamer, welke door de Republiek Indonesië als een poging tot een eenzijdige uitleg van het akkoord werd beschouwd.

 

Handelingen Tweede Kamer, 16 december 1946

De heer Romme: Ik ben mijn rede begonnen met uiteen te zetten, wat mijn doel is: naar elkaar toebuigen en niet uit elkander gaan, te zamen onze wereldroeping vervullen en te zamen de belangen de algemeene beschouwingen over de van onze volkeren dienen. De practische weerslag voor de benadering van dit doel is aangegeven in de 7 December-rede. De daar aangewezen weg is de weg, die ook begaan wordt in het program van verantwoordelijk is aan de Regeering, en de Katholieke Volkspartij, waarop mijn alleen de Regeering verantwoordelijk kiezers mij gekozen hebben, en ook vandaag, Mijnheer de Voorzitter, acht ik - het is uit wat ik zeide trouwens reeds gebleken - de Koninklijke rede nog den juisten weg.

Mijn houding tegenover Linggadjati wordt dus bepaald door de toetsing van Linggadjati aan de beginselen van de Koninklijke rede en wordt beslist door de uitkomst van die toetsing. Maar alvorens daartoe over te gaan, moet mij nog iets anders van het hart. Bij de algemeene beschouwingen over de begrooting voor het jaar 1947 heb ik gezegd, dat ik staatsrechtelijk noch staatkundig te doen heb met de Commissie-Generaal; dat de Commissie-Generaal aan het Parlement. En voorts heb ik toen gezegd, dat het bepalen van de marsch een zaak is van de Regeering, waarvoor dus ook de Regeering verantwoordelijk is tegenover het Parlement.

En nu moet ik derhalve tot de Regeering, als onze eenige tegenspeelster in ons staatkundig en staatsrechtelijk bestel, zeggen, dat ik zeer emstige bezwaren heb tegen de wijze van publicatie van Linggadjati, zeer ernstige bezwaren tegen die publicatie in twee tempi: eerst de ontwerp-overeenkomst, en drie weken later, wat niet heel gelukkig genoemd is: de 'toelichting' van de Commissie-Generaal, waarin de bindende notulen zijn verwerkt.

Welke verdienste men ook aan de ontwerp-overeenkomst moge toekennen, niet, Mijnheer de Voorzitter, die van duidelijkheid. Drie weken lang heeft men dat niet duidelijke stuk in het Nederlandsche volk doen doorwerken en er heeft zich een belangrijke publieke opinie omtrent Linggadjati gevormd, welke in elk geval in het licht van de toelichting van de Commissie-Generaal-hoe men nu ook in dát licht over Linggadjati denkt, gunstig of ongunstigeen grove misvorming is van het werkelijke Linggadjati. Een voorstelling heeft zich gevormd van afscheiding nu van Java, Madoera en Sumatra van het Rijk, een afscheiding, welke dan later weer ongedaan zou worden gemaakt doordat Java, Madoera en Sumatra weer zouden worden verbonden met het Koninkrijk in een later op te bouwen Unie.

Een constructie dus, Mijnheer de Voorzitter. waarvan ik in deze Kamer bij gelegenheid van de algemeene beschouwingen over de begrooting voor het jaar 1947 van 12 November ll. heb gezegd, dat zij buiten mijn gezichtsveld lag, en ik voeg er aan toe: welke vandaag nog evenzeer buiten mijn gezichtsveld ligt, een constructie, welke - ik kom er natuurlijk nog nader op terug - in elk geval niet is die van het werkelijke Linggadjati.

Er heeft zich - een ander voorbeeld, Mijnheer de Voorzitter - door de wijze van publicatie een voorstelling gevormd van een niet-souvereine Unie, met onze geëerbiedigde Koningin daarboven, misbruikt als versiersel, als ornament, een Unie die geen Staat zou zijn, een Unie, die geen Koninklijke Unie zou zijn, die geen Koninklijk oppergezag zou kennen. Men moge nu over het werkelijke Linggadjati oordeelen, zooals men wil, maar een dergelijke ver voortgevreten opvatting van Linggadjati is, naar mijn gevoelen, van deze werkelijkheid niet een caricatuur, maar een valsch grijnzend masker.

Zoo zou ik door kunnen gaan, Mijnheer de Voorzitter, maar ik zal dit niet doen,want ikwil liever wijzen op de gevolgen van deze ongelukkige methode om één overeenstemming bij de publicatie uit elkaar te gaan knippen en het stramien, waaruit geen mensch zich een duidelijk beeld kan vormen, waaruit dus ieder mensch naar zijn aard en naar zijn aanleg, naar zijn hoop en naar zijn vrees zich een beeld gevormd heeft, voor het volk te werpen en drie weken later er het borduursel bij te leveren, waaruit men dan eindelijk gewaar wordt - wanneer men ten minste nog voldoende waarnemingsvermogen heeft overgehouden -, wat er in feite daar in Linggadjati is gebeurd.

Mijnheer de Voorzitter! Die gevolgen van deze door mij diep betreurde en even diep gelaakte methode zijn drieërlei. Er is vooreerst een beroering ontstaan, een beroering in het Nederlandsche volk over wat achteraf een phantoom blijkt te zijn, met het gevolg, dat velen dit phantoom maar niet meer kwijt kunnen raken, en met het gevolg ook, dat sommigen, die ook de werkelijkheid van Linggadjati misprijzen, gemakshalve voor hun strijd tegen dit werkelijke Linggadjati het Linggadjati-phantoom tot object van hun dithyramben blijven maken.

Welke afmeting die beroering in de diepte heeft aangenomen, blijkt wel uit de uitlatingen van tal van menschen, uit wier positie is af te leiden hun algemeene evenwichtigheid en bezonnenheid. Maar die thans min of meer ernstig uit het lood blijken te zijn geslagen. Ik herinner aan een recente radio-uitlating van een algemeen geacht gepensionneerd generaal, waaruit een luisteraar toch alleen kon opvangen de aankondiging van ondergrondsch, dus illegaal verzet, wat dan, als dit eenmaal gebeurd is, wordt goedgepraat met een beroep op de haastige voorbereiding van de speech en met een uitleg, Mijnheer de Voorzitter, waarvan niets meer te begrijpen is.

Ik herinner ook aan het adres aan deze Kamer van dr. Feuilleteau de Bruyn, geteekend door oud-opperbevelhebbers en hoogleeraren, allemaal even achtenswaardige lieden als u, mijnheer de Voorzitter, maar die toch maar u en ons niet minder toevoegen dan, dat wij indachtig moeten zijn aan den door ons afgelegden eed, een toevoeging, die ik tot nog toe alleen hoorde uit den mond van rechter-commissarissen tegen getuigen wanneer er een ernstig vermoeden rees, dat zij op het punt stonden meineed te willen plegen.

Ik herinner aan een manifest van een gezelschap, waarin oud-Ministers de overhand hebben, de een nog hooger te achten dan de ander, welk manifest aangeplakt isop borden en muren waarin met dikke roode letters wordt gewerkt met het woord plichtsverzaking, op een wijze, die naar mijn gevoel inderdaad eenigszins aan plichtsverzaking doet denken, óók omdat de heeren geen gelegenheid meer hebben gevonden om het volk nader in te lichten, dat op het werkelijke Linggadjati, goed of niet goed. daar gaat het in dit verband niet om, hun manifest niet meer klopt.

Indonesië van een souvereinen democratischen staat op federatieven grondslag, geheeten de Vereenigde Staten van Indonesië. Daarnaast zal een andere souvereine democratische Staat staan, federatief of niet federatief - dat blijft open-, waaraan men een naam heeft gegeven, die gelijkluidend is aan dien van het tegenwoordige Koninkrijk, waarbij de Regeering duidelijkheidshalve spreekt van 'Koninkrijk, nieuwe stijl' .

Tot dien souvereinen democratischen Staat in Indonesië zullen federatief behooren de Republiek, Borneo en de Groote Oost, tenzij, ten eerste, de bevolking van eenig gebiedsdeel ab ovo zegt niet tot dat geheel van de Vereenigde Staten te willen behooren - dat is omschreven in artikelS-, en in de tweede plaats: tenzij de bevolking van eenig gebiedsdeel op eenig haar goeddunkend tijdstip zegt in de Vereenigde Staten niet tot een van die samenstellende deelen er van te willen behooren, zooals men dat omschreven ziet in artikel 4. Tegen deze federatieve gedachte voor den bouw van dezen souvereinen democratischen Staat in Indonesië, omvattende de bevokingen voor zoover en zooals zij daartoe willen behooren, bestaat bij mij geen bezwaar.

Trouwens, bij alle bezwaren, die ik heb gehoord, herinner ik mij niet, buiten dit Parlement tegen deze federatieve gedachte iets te hebben vernomen.lk zal met belangstelling afwachten of dit ook klopt met de meening in het Parlement en of wij al dan niet hier een tweede punt hebben, naast dat van artikel 13. de toelating tot de UNO, waarover een heid van meening blijkt te bestaan. Wel heb ik bezwaren, en niet geringe bezwaren, buiten dit Parlement gehoord tegen de gedachte van de vorming van een souvereinen staat in Indonesië.

Eerlijk gezegd, het klinkt misschien wat bout, verwacht ik zulke bezwaren hier in het Parlement niet. Want de vorming van een souvereinen, democratischen Staat in Indonesië is toch de noodzakelijke voorwaarde om te kunnen komen tot de toelating van Indonesië tot de United Nations... Ik beweer daarmede uiteraarder zaak niet, dat noodig is een onbeperkte, volledige souvereiniteit, wat trouwens naar mijn gevoelen in casu niet het geval is; ik kom daar bij de behandeling van de Unie nog op terug.

Maar indien het juist is, dat men een souvereine staat moet zijn om tot de UNO te worden toegelaten, dan kan, wie het laatste wiI - en dat doen wij allen - het eerste niet verwerpen. Trouwens, mag ik hier nog dit vragen? Zou Nederland, zou ons land in Europa in de nieuwe rechtsorde geen souvereine staat willen zijn? Ik kan het niet aannemen, Mijnheer de Voorzitter. Maar dan eischt toch ook het gelijkwaardigheidsbeginsel van de Koninklijke rede, dat ook in Indonesië een souvereine Staat ontstaat.

Er wordt voorgesteld de transformatie, de omzetting van het tegenwoordige Koninkrijk in een Unie, bestaande uit de Vereenigde Staten van Indonesië en uit het Koninkrijk (nieuwe stijl). Het geheele wezen dus van het tegenwoordige Koninkrijk wordt getransformeerd in de Unie, en de oude naam van het Koninkrijk wordt vervolgens weer gebezigd voor een nieuw begrip: een souverein deel er van. Ik wil wel zeggen, dat hieruit naar mijn gevoelen een verwarring resulteert, die ik niet heel gelukkig vind, zodat ik mij vrijheid voorbehoud om, indien deze conceptie voortgang vindt, bij haar nadere uitwerking hierop terug te komen.

Goed, de Unie zal hebben eigen organen, waarin samengewerkt wordt in de verschillende in lid 3 van artikel 7 genoemde sectoren: buitenlandsche betrekkingen, defensie, financiën en onderwerpen van economischen en cultureelen aard. Aan het hoofd zal staan de Koning der Nederlanden, aan wien het oppergezag blijft opgedragen, zooals de Regeeringsverklaring luidt op blz. 4, voorlaatste alinea, met verwijzing naar de toelichting van de Commissie-Generaai, die op blz. 13 zegt 'dat hierbij ook is gedacht aan fu neties van executieven aard'.

Het statuut van de Unie zal bevatten een aantal bepalingen, waarvan ik noem artikel 10, sub a: 'de verzekering van de rechten van beide partijen jegens elkander en de waarborgen voor de nakoming harer onderlinge verplichtingen', waartoe ook behooren: rechtszekerheid en bedrijfszekerheid, zooals de Regeeringsverklaring op blz. 5, 4de en volgende alinea, uitdrukkelijk stelt; en zal ook bevatten, zooals artikel 10, sub e zegt, bepalingen betreffende 'de verzekering in beide deel en van de Unie van de fundamenteele menschelijke rechten en vrijheden, waarnaar ook', zoo wordt eraan toegevoegd, 'het Handvest der Vereenigde Naties verwijst'.

Tot deze fundamenteele menschelijke rechten en vrijheden behoort, naar de toelichting van de Commissie-Generaal, ook de vrijheid van Godsdienst. Ik vraag aan de Regeering: behoort daaronder mede te worden begrepen vrijheid van missioneering en zending? En ik vraag daarnaast aan de Regeering: wélke andere vrijheden zijn onder dit artikel 10, sub e, met stelligheid te rekenen?

Mijnheer de Voorzitter! Ten aanzien van de conceptie van de Nederlandsch-Indonesische Unie geloof ik, dat de twee ter zake dienende vragen deze zijn: ten eerste: wordt de Unie een Koninklijke Unie, ten tweede: wordt de Unie een souvereine Staat? Het eerste punt: wordt de Unie een Koninklijke Unie, lijkt mij onbetwistbaar vast te staan. Wanneer element van de overeenkomst is, dat een Koning met oppergezag aan het hoofd staat, wanneer element van de overeenkomst is, dat die Koning heeft te handhaven, overeenkomstig onze thans geldende Grondwet, de onafhankelijkheid en het grondgebied van den Staat (dan de Unie) en te beschermen de rechten en de vrijheden van alle staatsburgers - men kan het lezen in de Regeeringsverklaring op blz. 3 laatste alinea -, en wanneer element van die overeenkomst is, dat die Koning ook executieve bevoegdheden heeft (toelichting van de Commissie-Generaal), dan zou ik niet weten wat nu, in dit stadium, nog meer er van gezegd moet worden om ontwijfelbaarte concludeeren tot een Koninklijke Unie, welke - zooals de Nationale Rotterdamsche Courant van 11 dezer het uitdrukte - 'in de categorie der monarchale staatsvormen moet worden gerangschikt'.

Mijnheer de Voorzitter: De tweede vraag luidt: is de Unie behalve een Koninklijke Unie ook een souvereine Staat; is de Unie een Staat ter souvereine behartiging van de hem toegewezen, alle gebieden van de Unie rakende, belangen? De Regeeringsverklaring zegt op blz. 2, 3de alinea, dat 'een Nederlandsch-Indonesisch Staatsrecht ... de Staatsinrichting der Unie (zal) beheerschen', en op blz. 4, aste alinea, dat de artikelen 6-11 'het duurzame behoud van een gemeenschappelijk Staatsverband ... bieden', en de Commissie-Generaal, Mijnheer de Voorzitter, zegt op blz. 10, 2de alinea, dat in de Unie'een beperking van de souvereiniteit der samenstellende deelen is gelegen'.

Mijnheer de Voorzitter! Dit alles is op zich zelf, dunkt mij, wel duidelijk, maar ik zou toch op dit punt -en ik voeg er uitdrukkelijk aan toe: -, op dit voor mij vitale punt, nog wel twee vragen tot de Regeering willen richten. De eerste vraag is: staat vast, dat de Unie de souvereine behartiging zal hebben van gemeene belangen, die op een hoogerplan staan dan de belangen van de afzonderlijke deelen 7 Mijn tweede, zij het subsidiaire, vraag luidt: indien dit niet thans reeds zou vaststaan, laat het werkelijke Linggadjati deze mogelijkheid -souvereine Unie, souvereine behartiging van gemeene belangen, die op een hooger plan staan dan de belangen van de afzonderlijke deelen dan toch wel volkomen open?

Natuurlijk, Mijnheerde Voorzitter, zou ik het liefst hebben, dat de Regeering zou kunnen laten hooren - maar het hangt af van het werkelijk overeengekomene - de bevestigende beantwoording van de eerste vraag, nl. dat dit nu al vaststaat, dat m.a.w. op dit essentieele punt aan het vereischte van de Koninklijke rede positief is voldaan. Maar in ieder geval zou de Regeering de tweede vraag, het volledig openblijven van de mogelijkheid, voor mij bevestigend moeten kunnen beantwoorden_ En dan zou het mij daarbij, gelijk bij eenige andere punten, noodig voorkomen, dat het bevestigende antwoord van de Regeering, hetzij op de eerste, hetzij op de tweede vraag, bij de stukken wordt gevoegd, die te zamen het overeengekomene weergeven.

1.

Literatuur:

    • A. 
      Stempels, De parlementaire geschiedenis van het Indonesische vraagstuk, Amsterdam 1950