Medicament met bijwerkingen

23 augustus 2013, column J.Th.J. van den Berg

Wat om onverklaarbare redenen tegenwoordig ‘transparantie’ heet, werd anderhalve eeuw lang ‘openbaarheid’ genoemd. Vooral Thorbecke heeft het begrip er in Nederland ingeheid in zijn pleidooien, vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw, voor hervorming van ons staatsbestel. Niet toevallig hebben wij het sinds 1848 over het ‘Openbaar Bestuur’. Een jaar eerder leverde Thorbecke, als lid van de gemeenteraad van Leiden, al een geharnast pleidooi voor openbaarheid, of ‘publiciteit’, van de gemeenteraadsvergadering en van de stukken die daar ter sprake zouden komen, de begroting in het bijzonder.

In een brochure ‘Over plaatselijke begrooting’ wees hij er op dat ‘wij ligter in de begrooting of het belastingstelsel van Engeland, Frankrijk en Pruisen (doordringen), dan in die van Amsterdam of ’s Hage.’ Dat leek hem schadelijk voor het goed functioneren van het gemeentebestuur: ‘Zolang wij in ons gemeentewezen publiciteit missen, zal de weg tot verbetering zijn gesloten. Zonder publiciteit geene hervorming. Hervorming heeft den onverzettelijksten aller vijanden, de gewoonte tegen zich. Gewoonte is vooroordeelziek, dewijl zij zonder onderzoek haren gang gaat; en vooroordeel ruimt voor geene macht, dan voor publiek onderzoek, het veld’.

De juistheid van Thorbeckes pleidooi is intussen gebleken. Er is aan het overheidshandelen in Nederland niet veel meer dat geheim blijft. Wat het daglicht niet kan verdragen, wordt daar uiteindelijk niet voor gespaard. De openbaarheid van bestuur heeft zich, met horten en stoten, steeds breder gemaakt. In het laatste kwart van de twintigste eeuw leidde dat nog tot een Wet openbaarheid van bestuur, die ook gewone burgers toegang moest verschaffen tot overheidsdocumenten. De bewijslast voor geheimhouding berust sedertdien bij de overheidsinstanties en niet bij de vragende burger.

Intussen hebben wij echter ook geleerd dat het medicament ‘openbaarheid’ niet alleen niet altijd helpt, maar ook eigenaardige bijwerkingen kan hebben. Om bij Thorbeckes argument te blijven: openbaarheid mag een noodzakelijke voorwaarde zijn voor hervorming, het is lang niet altijd voldoende medicament ‘tegen de gewoonte’.

Voorts kan openbaarheid verkeerd uitpakken. Juist in een informatiemaatschappij als de onze is ‘ongesorteerde informatie’ vrijwel even erg als geen informatie. Vooral volksvertegenwoordigers (maar ook belanghebbenden) merken dat zij ter vergroting van hun kennis door complete rijstebrijbergen van informatie heen moeten en daar gemakkelijk in blijven steken. Er moge worden geklaagd over ‘fact-free politics’, maar die is dikwijls te wijten aan een ondoordringbare overmaat aan beschikbare ‘feiten’. Informatie kan niet zonder selectie en ordening, wil zij effectief zijn.

Dat is op zichzelf al een pleidooi voor het belang van gekwalificeerde journalistiek en van gekwalificeerde media (van de oude massamedia tot en met de huidige social media), maar dan gaat het wel om een journalistiek die uit is op waarheidsvinding en niet op ‘scoren’ bij zijn publiek. Het zal wel geen toeval zijn dat er naast de massamedia, waarvan de betrouwbaarheid discutabel is, er een enorme vakpers is ontstaan, op papier en digitaal. Het Montesquieu-Instituut, dat nu in zijn bestaan wordt bedreigd door een kortzichtig ministerie van OCW, is zo’n instrument van ordening en selectie, in dit geval van wetenschappelijke kennis, waarmee op snelle en toegankelijke wijze informatie beschikbaar wordt gemaakt voor wie dat nodig heeft. Hetzelfde geldt voor deze website over ‘Parlement en Politiek’.

Openbaarheid is onmiskenbaar een instrument om het leervermogen van de overheid te vergroten. Die waarheid van Thorbecke staat nog steeds als een huis. Dat zal ook tijdens de zomerconferentie van het Montesquieu Instituut, die volgende week begint, weer duidelijk worden. Tegelijk zullen de bijwerkingen serieus moeten worden aangewezen, wat tijdens de slotbijeenkomst in elk geval zal gebeuren.

Het is als met parlementaire enquêtes: er komt veel feitenmateriaal naar boven waarvan kan en moet worden geleerd. In de media van vandaag brengen ze echter al te dikwijls de behoefte te weeg om de guillotine op het Binnenhof te plaatsen en journalisten gedragen zich daarbij te graag als de tricoteuses uit de tijd van de Franse Terreur: niet wat leren wij ervan, maar wiens kop gaat eraf staat voorop. Tegelijk bevorderen enquêtes het onjuiste beeld dat het bij de overheid ‘maar een zooitje’ is.

Misschien is dat de prijs die er voor openbaarheid moet worden betaald, maar dat is nog geen reden er de nadelen van te ontkennen.



Andere recente columns