Een mislukt experiment

9 augustus 2013, column J.Th.J. van den Berg

In de komende tijd wil de regering dat wij twee jaartallen herdenken: 1813 en 1815. Dat wij bij 1813 stilstaan, heeft nog wel een valide reden, die ik in de vorige column heb besproken. Nederland verkreeg na drie jaar annexatie bij het Franse keizerrijk immers zijn onafhankelijkheid terug en de geschiedenis heeft geleerd, dat dit niet vanzelf sprak en als een prestatie mag worden gezien van Gijsbert Karel van Hogendorp en prins Willem Frederik, de latere koning Willem I.

Dat wij 1815 moeten herdenken is minder voor de hand liggend. In dat jaar werden de zuidelijke Nederlanden immers, weliswaar met steun van de grote mogendheden, geheel ongevraagd aan het grondgebied van de voormalige Republiek der Zeven Provinciën toegevoegd. Dit Verenigd Koninkrijk heeft vijftien jaar stand gehouden om vervolgens in drie staten uiteen te vallen: naast Nederland was dat het nieuwe België en het groothertogdom Luxemburg, dat daarvoor de helft van zijn oorspronkelijke gebied moest inleveren bij België.

Als rechtvaardiging voor de herdenking van 1815 wordt doorgaans geleverd dat wij in 1815 een koninkrijk werden, een tweekamerstelsel kregen en een nieuwe , tweetalige grondwet. Alleen het laatste is waar.

Hoewel de grondwet van 1815 ook kan worden gezien als een herziening van de grondwet van 1814 (die alleen voor het territoir van de voormalige Republiek gold), werd er vrij veel aan veranderd, kwam de grondwet er systematischer uit te zien en kwam er een tweetalige versie van, in verband met het gebruik van het Frans als officiële taal in heel het huidige België. Maar juridisch-historisch is deze grondwet van betrekkelijk belang, tenzij doordat zij voedsel heeft geleverd aan de huidige Nederlandse en Belgische grondwet. Voor Belgen en Nederlanders zijn andere grondwetsteksten niettemin van aanzienlijk meer gewicht.

Het tweekamerstelsel was weliswaar geen onderdeel van de Grondwet van 1814, maar het verschijnsel was ons al bekend uit de Bataafse Republiek en wel door de Staatsregeling ( = Grondwet) van 1798. De huidige Eerste Kamer stamt inderdaad uit 1815 en diende destijds als behuizing voor de Belgische adel. Het noopte Willem I bij Koninklijk Besluit ook een flink aantal Noord-Nederlanders in de adelstand te verheffen voor het nodige tegenwicht. De noordelijke adel was altijd al heel klein geweest en in de Republiek had geen mogelijkheid bestaan personen of families in de adelstand te verheffen.

Soms wordt zelfs beweerd dat onze Tweede Kamer uit 1815 stamt, maar dat is onzin. Daargelaten dat zelfs de naam ouder is (zie de Staatsregeling van 1798), wij kennen een nationale volksvertegenwoordiging sinds de (democratische) verkiezing van de Nationale Vergadering in 1796. Als de Tweede Kamer één jubileum moet vieren dan is het dat van haar oprichtingsdatum in dat jaar.

Nederland is evenmin pas sedert 1815 een koninkrijk. Het is dat al sedert 1806, toen Lodewijk Napoleon aantrad als koning van Holland, ook toen gewaarborgd door een constitutie die aardige gelijkenis zou vertonen met die van 1814 en 1815. Toen Willem Frederik in 1813 uit Engeland terugkeerde naar Nederland, was het land al aardig gewend (meer dan hij had verwacht en gehoopt) aan de monarchie. Koning Willem I kon in een gespreid koninklijk bed stappen. Van 1815 kan men hooguit zeggen dat koningschap en het Huis van Oranje met elkaar werden verbonden.

Dat gebeurde ten behoeve Willem I’s grote experiment van die jaren, dat op een volledige mislukking is uitgelopen. Heel veel kans op succes maakte dit Verenigd Koninkrijk al niet. Het noorden was in hoofdzaak protestant, het zuiden katholiek. Het noorden was gericht op de handel; het zuiden op de nieuwe industrie. Het noorden was betrekkelijk conservatief, het zuiden kende meer progressieve liberalen. Het noorden leunde meer op de staat, het zuiden meer op eigen ondernemerschap. Koning Willem I was op beslissende ogenblikken ten slotte steeds geneigd de Hollandse verlangens voorrang te geven. Dat, terwijl de burgers in het zuiden, naarmate de tijd vorderde, met steeds meer recht konden verlangen dat het zwaartepunt in het jonge koninkrijk naar het zuiden werd verplaatst. In 1830 viel het hele zaakje weer uit elkaar: de kans van slagen was klein geweest; die was toen het erop aan kwam ook niet gegrepen.

Zijn dat bij uitstek gebeurtenissen die wij moeten herdenken?



Andere recente columns