Het belang van 1813

26 juli 2013, column J.Th.J. van den Berg

Het heeft iets merkwaardigs dat uitgerekend het jaar 1813 telkens trouwhartig wordt herdacht, terwijl andere jaren die daarvoor minstens zozeer in aanmerking komen systematisch worden ‘vergeten’. Jaartallen als 1581, waarin Nederland zich losmaakte van de Spaanse koning om uiteindelijk onafhankelijk te worden, of 1648 waarin die onafhankelijkheid volkenrechtelijke erkenning kreeg, slaan wij onbekommerd over. Hetzelfde geldt voor een jaar als 1796, waarin voor het eerst een nationaal parlement, democratisch gekozen en wel, bijeenkwam in Den Haag. Wat is er zo belangrijk aan 1813 om het elke vijftig jaar uit de vergetelheid te halen?

Wat er gebeurde was op zichzelf niet van onbelang. Na drie jaar inlijving in het Franse keizerrijk van Napoleon verlieten, in november 1813, de Franse gezaghebbers en hun ambtenaren, achter een deel van de Franse bezettingstroepen aan, het Nederlandse grondgebied. Dat gebeurde als follow up van de nederlagen die keizer Napoleon op het slagveld had geleden, eerst in 1812 in Rusland en in 1813 bij de ‘volkerenslag’, uitgevochten tegen troepen van diverse nationaliteiten vlak bij Leipzig.

De vraag was wat nu te doen. Amsterdamse stedelijke bestuurders – Amsterdam was toen het bestuurscentrum en niet Den Haag – aarzelden over de vraag of zij de nationale macht moesten grijpen. In het voorjaar was de stedelijke elite van Hamburg daar wat al te gauw mee geweest en die had daar na tijdelijke terugkeer van de Fransen zwaar voor moeten boeten.

Wie wel het risico namen, waren drie mannen in Den Haag, onder aanvoering van de orangist Gijsbert Karel van Hogendorp. Die had de oude Republikeinse Staten-Generaal eerst willen herstellen om van daaruit te besluiten over hoe de post-Napoleontische staat eruit zou moeten zien. De meeste oude orangistische regenten waren net zo vreesachtig als de Amsterdamse bestuurders. Van Hogendorp stond er dus praktisch alleen voor, gesteund door Van der Duijn van Maasdam en met Van Limburg Stirum als militair leider.

Zij namen eenvoudig de macht in handen. Voorts riepen zij, met steun van de Leidse jurist Kemper en de Amsterdamse bestuurder Falck de in Engeland verblijvende prins Willem Frederik, zoon van de laatste stadhouder, op terug te keren naar Nederland en de soevereiniteit te aanvaarden. Had Van Hogendorp nog een ‘stadhouder Willem VI’ in gedachte, Willem Frederik zelf en de Amsterdammers dachten eerder aan een ‘koning Willem I’. De Amsterdammers, ondersteund door Kemper, waren immers meer dan Van Hogendorp het product van de Bataafse Revolutie van 1795. Zij dachten aan een moderne en centraal bestuurde staat. Daar hoorde naar de maatstaven van toen een sterk koningschap bij, juist om die centrale besturing te bevorderen.

Willem Frederik landde op 30 november, ondersteund door de Britse marine, op de kust in Scheveningen. Hij aanvaardde binnen een paar dagen de soevereiniteit – voorzichtigheidshalve nog even zonder koningstitel – en daarmee voor de koers van Kemper, meer dan die van Van Hogendorp. Zijn streven was erop gericht een koninkrijk tot stand te brengen, met Britse diplomatieke steun, dat niet alleen de huidige Benelux zou omvatten maar ook delen van het aangrenzende Rijnland en de oude Nassause gebieden. Van die aspiraties zou niets terechtkomen, maar wel van een koninkrijk waarin het huidige Nederland, België en Luxemburg bij elkaar zouden worden gebracht. Of hem dat zou lukken, was eind 1813 nog allerminst zeker.

Toch bleek het initiatief van Van Hogendorp van beslissende betekenis. Door aanstonds te kiezen voor een zelf benoemd nieuw landsbestuur en door Oranje aan het hoofd daarvan te stellen, ‘bevrijdde’ de kleine oude Republiek als het ware zichzelf. Zodoende kon het zijn verlangens met enig gewicht bepleiten bij de grote mogendheden die over de toekomst van Europa moesten beslissen tijdens hun congres van voorjaar 1815 in Wenen.

Het belang van dit initiatief – orangistische staatsgreep tegelijk – is het best te duiden door het te vergelijken met de te lange aarzeling van de met Nederland vergelijkbare Venetiaanse Republiek. Die liet, na jaren van Franse bezetting, het initiatief aan anderen. Dat zou haar de onafhankelijkheid kosten; zij kwam onder het gezag te staan van de Oostenrijkse keizer. Dit lot van blijvende reductie tot een provincie, van ofwel Pruisen ofwel Frankrijk, bleef Nederland bespaard. Er valt dus wel iets te herdenken.



Andere recente columns