Overbodige koning(in)?

30 maart 2012, column Bert van den Braak

Kabinetsformaties kennen we sinds 1848. Daarvoor was er (sinds 1842) wel een vergadering van ministers, maar geen kabinet. Ministers werden op individuele basis door de Koning benoemd. Ook na 1848 benoemt de Koning formeel de ministers, maar diens positie veranderde door invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid sterk. Aanvankelijk drukte de Koning evenwel nog een belangrijk stempel op de formatie, ook al werd (uitgezonderd in 1856) een staatsman belast met de formatie en dus met het aanzoeken van ministers. Willem III verhinderde aanvankelijk enkele keren de benoeming van een voorgedragen kandidaat.

In de loop van de negentiende eeuw werden bij formaties de politieke verhoudingen steeds belangrijker en uiteindelijk zelfs doorslaggevend. Parlementaire krachtsverhoudingen bleven nog wel lang, bij het ontbreken van scherp afgebakende partijen, onduidelijk. Alle negentiende eeuws kabinetten - al hadden die soms het predicaat liberaal of christelijk - waren minderheidskabinetten. Zij steunden op wisselende meerderheden. Enkele belangrijke wetten van het liberale kabinet-Pierson kwamen bijvoorbeeld alleen door de Tweede Kamer dankzij steun van (een klein aantal) sociaaldemocraten of confessionelen. Het bekendste voorbeeld is de Leerplichtwet uit 1900, die het haalde door steun van de katholieken Schaepman en Kolkman.

Pas na invoering van de evenredige vertegenwoordiging (en de daarmee gepaard gaande dominantie van de christelijke Coalitie) werd vorming van echte meerderheidskabinetten mogelijk, maar ook toen was dat lang niet altijd het geval en bleken veel kabinetten in de praktijk instabiel. Dat zorgde ervoor dat de koning(in) nog lange tijd een zekere invloed kon uitoefenen op het formatieproces. In 1939, na breuk in het kabinet-Colijn IV, benoemde Wilhelmina bijvoorbeeld tot verbazing van vrijwel iedereen de conservatieve katholieke oud-Kamerpresident Koolen tot formateur.

De koninginnen Emma en Wilhelmina hadden lange tijd hun 'eigen' adviseurs. Wilhelmina raadpleegde vaak De Savornin Lohman en Idenburg. Hun adviezen hadden veel meer betekenis dan die van de vicepresident van de Raad van State. Dat Wilhelmina wel oog had voor staatkundige verhoudingen blijkt onder meer uit een aansporing aan Senaatsvoorzitter De Vos van Steenwijk in 1939. Toen die na de val van het kortstondige kabinet-Colijn V vond dat Colijn het opgezegde vertrouwen maar gewoon moest negeren, vroeg zij De Vos om toch ook maar een tweede ('zinniger') advies te geven.

Ten tijde van koningin Juliana werden politieke verhoudingen stabieler en formaties overzichtelijker (ook al verliepen ze soms moeizaam, zoals in 1956) en dat bleef lange tijd zo onder koningin Beatrix. De groei van de VVD vanaf 1959 betekende dat sindsdien steeds de keuze voorlag tussen een centrumrechts of een centrumlinks kabinet. Enkele keren vloeide die keuze vrijwel voort uit de verkiezingsuitslag, zoals in 1963 (winst 'kabinet-De Quay'), 1982 (echec Van Agt II), 1986 (winst 'kabinet-Lubbers') en 1998 (winst 'kabinet-Kok'). Soms zorgde een blokkade voor een simpele keuze (1967 en 1971 blokkade door de progressieve drie) en soms was er nauwelijks een andere keuze (1981 Van Agt I, 1989 Lubbers III).

Slechts in twee gevallen was er een mogelijke invloed van de koning(in). In 1981 bij de keuze van De Gaay Fortman als informateur en in 1994 bij de keuze voor Kok als informateur. In 1981 was echter vooral het advies van minister van staat Ruppert van belang. In 1994 speelde het advies van Senaatsvoorzitter Tjeenk Willink een belangrijke rol, maar lag het feitelijk zeer voor de hand dat de zittende minister van Financiën (en leider van de grootste fractie), Wim Kok, het financieel-economische programma voor een nieuw kabinet ging schrijven.

De rol van de koning(in) bij formaties wordt - net als die van de vicepresident van de Raad van State - in zijn algemeenheid overschat. Er is sinds 1939 nooit een kabinet gevormd waar politieke partijen eigenlijk tegen waren. De koning(in) bewaakt vooral het 'proces'. Bovendien is de koning(in) uiteraard nooit verantwoordelijk, want ook voor benoemingen geldt de ministeriële verantwoordelijkheid.

Voor zover de koning(in) een rol kan spelen bij formaties, is dat bij ingewikkelde politieke verhoudingen. Laten we die nu juist meer hebben dan de afgelopen vijftig jaar. En juist nu, bij onze tegenwoordige versplinterde Tweede Kamer, is het de vraag of we zonder die regisserende rol kunnen. Hopelijk voor de fractievoorzitters hoeven zij straks niet, net als in 1971, alsnog een beroep te doen op de vorstin.



Andere recente columns