Wie heeft het voor het zeggen?

18 november 2011, column J.Th.J. van den Berg

Het aantal aan de eurocrisis geslachtofferde regeringsleiders stijgt met de week. In de loop van de zomer waren wij de premiers van Ierland en Portugal al kwijtgeraakt. Daar kwamen meer recent die van Slowakije, Griekenland en Italië nog bij. De Spaanse premier loopt zichtbaar op zijn laatste benen, in bange afwachting van de parlementsverkiezingen. In en buiten Frankrijk zullen niet heel mensen wedden op de huidige president, Nicolas Sarkozy. Het begint het verhaal te worden van de tien kleine negertjes. Vast staat in elk geval dat het ambt van regeringsleider vandaag gevaarlijk is geworden.

Nu is dat nog tot daaraan toe. Generaals demonstreren hun competentie ook pas als het oorlog wordt en met velen hunner pleegt het dan evenmin goed af te lopen. Er zijn daartegenover politieke leiders die nu geleidelijk ‘boven komen drijven’: Bondskanselier Angela Merkel bij voorbeeld, met wie men het niet eens hoeft te zijn om te zien dat zij, geholpen door Duitslands economische macht, meer en meer de zaken naar haar hand zet.

Wat al meer verontrust is, dat van diverse kanten de depolitisering van de Europese besluitvorming aan kracht wint. Het is een combinatie van een paar regeringsleiders en uitgesproken technocraten die het in Europa voor het zeggen heeft gekregen, gebruikmakend van de druk die de acteurs op de financiële markten op diverse landen uitoefenen. Tezamen met Merkel en Sarkozy maken Draghi (ECB), Lagarde (IMF), Van Rompuy (Europese Raad), Barroso (Comissievoorzitter) en Rehn (Commissielid) uit hoe diverse premiers zich in eigen huis hebben te gedragen en welke ‘hervormingsprogramma’s’ zij hebben uit te voeren.

Dat zijn mensen die wij, op de eerste twee na, in Europa niet echt hebben gekozen. Het volstaat desondanks niet om, zoals de Waalse socialist en minister, Paul Magnette, te zeggen dat Europese kritiek op zijn land (te hoge schulden) een ‘bron van inspiratie’ is. Hij is in België terecht aanstonds afgeserveerd als een liefhebber van struisvogelpolitiek door zijn collega’s aan de onderhandelingstafel, waar nu anderhalf jaar lang wordt gesproken over een nieuwe federale regering.

Het effect gaat zelfs nog verder. Politiek geprofileerde leiders als Papandreou en Berlusconi worden vervangen door uitgesproken ‘non-politici’, technocraten als Papademos en Monti. Die beginnen overigens hun taak met meer krediet dan hun zo juist vertrokken voorgangers. Ook dat is eigenlijk opmerkelijk: dat onbekende technocraten meer vertrouwen krijgen dan de bekende politici, niet alleen op de financiële markten maar ook bij de bevolking.

Daarnaast blijkt dat op diverse plaatsen regeringsleiders alleen daarom nog politiek vooruit komen door doelbewust aan te sturen op politieke basisverbreding in hun respectieve parlementen. In de Europese politiek dient het kabinet-Rutte dagelijks de brug over te gaan naar de oppositie. In Duitsland gaat het niet werkelijk anders. De coalitie-Merkel heeft de oppositionele SPD nodig voor een consequente Europese politiek, want de Beierse CSU is niet helemaal te vertrouwen en de liberale FDP wordt nauwelijks meer serieus genomen.

Alleen dankzij de SPD (en de Grünen) is Merkel in staat om, naar goed Duitse traditie, duidelijk te maken dat wij ‘mehr Europa brauchen’, willen wij de eurocrisis werkelijk overwinnen. Deze noodzaak tot basisverbreding gaat overigens lijnrecht in tegen de minstens zo sterke en algemene tendens tot harde meedogenloze polarisatie in de democratie, zowel in Europa als in de Verenigde Staten.

Onder deze omstandigheden is het geen wonder dat enerzijds jongeren in opstand komen zoals wereldwijd in de Occupy-beweging en, bij voorbeeld in België, met de G1000, een initiatief waarbij burgers als het ware zelf de democratie in handen nemen. Er is ook begrip mogelijk voor rechts in Italië dat zich afvraagt hoe het mogelijk is de macht kwijt te raken zonder verkiezingen.

Met al deze fenomenen voor ogen is de vraag gerechtvaardigd: loopt in Europa de democratie op haar laatste benen of gaat het om een crisis, tevens een overgangsperiode, die de democratie nodig heeft om zich te kunnen herstellen? Helemaal zeker is het antwoord daarop niet. Dat is misschien al verontrustend genoeg.



Andere recente columns