Parlementaire normen en waarden

19 februari 2010, column Bert van den Braak

Parlementariërs hebben het recht om zonder vrees voor vervolging in het parlementaire debat hun mening te verkondigen. Zij bezitten immuniteit. Dat is een belangrijk uitgangspunt in ons rechtssysteem en staatsbestel.

Het is echter een misverstand als daaruit de conclusie wordt getrokken dat een Kamerlid dus alles mag zeggen. De vrijheid wordt begrensd door het reglement van orde (RvO) van de Tweede Kamer. Artikel 58 daarvan bepaalt bijvoorbeeld dat de voorzitter een lid tot de orde kan roepen bij het bezigen van beledigende uitdrukkingen, ordeverstoring of schending van de geheimhouding, alsmede bij het aansporen van onwettige handelingen. Het lid kan worden vermaand en gevraagd worden de woorden terug te nemen (artikel 59). Weigert dat lid dit dan kan de Kamervoorzitter hem/haar het woord ontnemen. Artikel 60 biedt zelfs de mogelijkheid een lid van verdere bijwoning van de vergadering uit te sluiten.

Tussen 1934 en 2001 stond in het reglement ook dat gewraakte uitlatingen uit het verslag (Handelingen) konden worden geschrapt. Dat leverde zogenoemde lijken op. De Nijmeegse onderzoekers Peter Bootsma en Carla Hoetink schreven daar in 2006 een aardig boekje over ( Over lijken. Ontoelaatbaar taalgebruik in de Tweede Kamer). Daarin is te lezen dat sommige partijen een zekere reputatie op dat gebied hadden. Er is tevens in te lezen dat de zeden in de loop der tijden veranderden en in vele opzichten losser werden.

Lange tijd was het bijvoorbeeld verboden om iemand ervan te betichten 'onzin' te verkondigen, maar later mocht dat wel. Iemand uitmaken voor leugenaar bleef wel lang taboe. Kamervoorzitter Dick Dolman suggereerde PvdA-Kamerlid Marcel van Dam eens om 'leugens' te vervangen door een ander woord. Van Dam maakte er toen van "Het tegendeel van de waarheid heb ik zelden pregnanter onder woorden gebracht gezien". Dolman legde uit dat het bij 'liegen' om een bewuste daad gaat, terwijl 'het tegendeel van de waarheid' een oordeel is.

Omdat schrappen steeds minder voorkwam, maar ook omdat juist incidenten soms breed werden uitgemeten in de media, stelde het Presidium in 1993 voor de betreffende bepaling (artikel 61) over het terugnemen van woorden te schrappen. De SGP'er Van den Berg verzette zich daar toen met succes tegen, maar acht jaar later oordeelde een Kamermeerderheid alsnog dat de schrappingsbepaling wel kon worden gemist. Kamervoorzitter Jeltje van Nieuwenhoven benadrukte evenwel dat ook in de toekomst onwelvoeglijk taalgebruik niet zou worden getolereerd. Het was volgens haar een misvatting dat een Kamerlid alles mag zeggen. Zij wees op de mogelijkheden die de artikelen 58, 59 en 60 boden.

Lange tijd bleven incidenten uit, maar in april 2008, tijdens een debat over de walvisjacht greep de Voorzitter na een belediging aan het adres van een medelid in door de microfoon van de spreker (de PVV'er Graus) uit te schakelen. Die verliet daarop zelf de zaal.

Recentelijk stond de (fungerend) voorzitter wel toe dat een ander PVV-lid (De Mos) beschuldigingen en insinuaties mocht uiten aan het adres van het IPCC (het klimaatpanel van de VN). Dat panel was door fouten bij onderzoeksresultaten in opspraak gekomen. De Mos wilde de Kamer per motie laten vastleggen dat het IPCC bestaat uit liegende, frauderende, manipulerende boeven, oplichters en andere zakkenvullers die teren op het geld van onder andere de Nederlandse belastingbetaler. De regering werd gevraagd geen cent meer over te maken naar dit 'klimaatrovershol'.

Dat politici en onderling fel mogen discussiëren staat buiten kijf. Het is niettemin wenselijk dat zij proberen hun emoties de baas te blijven en elkaar op een faire en respectvolle manier bejegenen. Als zij daartoe niet in staat zijn - zoals deze week Sharon Gesthuizen en Rita Verdonk - dan zij dat zo. Al mogen ook daarbij best grenzen worden gesteld. Dat, zoals De Mos deed, tegenwoordig zonder beperkingen beledigingen kunnen worden geuit aan het adres van personen of instellingen die zich bovendien niet kunnen verdedigen, is echter tamelijk onthutsend.

Het effect van het verdwijnen van artikel 61 blijkt te zijn dat het ontnemen van het woord kennelijk zo vergaand wordt gevonden, dat nu zo'n beetje alles maar wordt toegestaan. Hoe wil de Tweede Kamer dan nog haar waardigheid overeind houden? Je zou zeggen: schrap dan ook de artikelen 58, 59 en 60 maar.



Andere recente columns