"De mooie zomers van vroeger"

17 april 2009, column Bert van den Braak

Zowel de bijeenkomst over zelfreflectie als de gang van zaken rond het crisispakket van het kabinet waren aanleiding voor diverse beschouwingen over de Tweede Kamer. De Tweede Kamer en haar leden stonden nogal in het beklaagdenbankje. Er werd een beeld geschetst van een Kamer die zich alleen maar bezighoudt met incidenten en van Kamerleden die uitsluitend als specialisten optreden, zonder te weten wat er echt in de samenleving leeft. Aan de werkwijze van de Kamer mankeert het nodig en van dualisme is evenmin nog sprake. Vroeger, ja vroeger, toen was het allemaal veel beter.

Een beeld dat bijvoorbeeld wordt opgeroepen, is dat het vroegere dualisme nu toch wel geheel ten grave is gedragen. Maar in 1955 - in mijn column van twee weken geleden verwees ik er al naar - werd een tussentijdse kabinetscrisis uitsluitend door de regeringsfracties en in nauw overleg met de geestverwanten in het kabinet opgelost. En zo ging het ook, bij een andere politieke verhoudingen, bij de crisis van 1960/1961. Bij de vorming van het kabinet-Lubbers I waren het twee werkgroepen van VVD- en CDA-Kamerleden die de belangrijke paragrafen van het regeerakkoord opstelden. Fractievoorzitter Nijpels ruilde het (zogenaamde) dualisme in voor 'strategisch monisme'. Bij het debat over de regeringsverklaring werden alle 19 door de oppositie ingediende moties verworpen.

Dat in het openbaar onderhandelingen plaatsvinden, waarbij wederzijds grote concessies worden gedaan, is ondenkbaar en ook nooit voorgekomen. Ja maar, zo klinkt wel eens, tijdens het kabinet-Den Uyl (een kabinet met deels losse parlementaire binding) waren er toch veel spannende debatten in de Kamer. Dat is zo, maar dat kwam meer door de onderwerpen (sluiting Bloemenhove, ontsnapping Menten, mislukte reactorvatenorder RSV, Lockheed-affaire) dan dat daarbij sprake was van een prachtige uitruil van standpunten. Dat kabinet kenmerkte zich juist door langdurige en moeizame kabinetsvergaderingen (achter gesloten deuren), die eindigden met elkaar over het resultaat tegensprekende ministers. Er is trouwens geen kabinet geweest dat zulke magere wetgevende resultaten heeft behaald als juist het kabinet-Den Uyl. Een kabinet met een wankele parlementaire basis en zonder harde afspraken, maakt nu eenmaal niet zo veel klaar.

Een ander beeld dat recentelijk werd geschetst, is dat van Kamerleden die in het verleden onafhankelijker en meer als generalist optraden. Nu is er een tijd geweest dat alle Kamerleden zonder enige beperking over alles het woord mochten voeren, maar spoedig bleek dat dit toch niet zo praktisch was. Toen waren er overigens ook al leden die zich uitsluitend met de vloot, de koloniën of waterstaatkundige vraagstukken bezighielden. Wat nu precies de voordelen zijn van een Kamer van 'generalisten', heb ik nooit zo goed begrepen. Is dat een Kamer waarin iedereen over alles een beetje kan meepraten, en waarbij die leden het dus altijd afleggen tegen de beter ambtelijk ondersteunde vakbewindspersonen?

Maar tegenwoordig zijn Kamerleden zo onbekend. Dat is zeker waar, maar wie kenden in het verleden - buiten de zeer ingewijden - nu echt Tweede Kamerleden? Waren uitstekende parlementariërs als Van Lier, Weijters, Zegering Hadders, Rienks, Beinema of Portheine echt bekend bij een breed publiek? Ik geloof er niets van. Als Kamerleden al enigszins bekend waren, dan was dat vooral in eigen (verzuilde) kring. Vaak zorgden de eigen dagbladen en omroep daarvoor. Er waren bijvoorbeeld leden met een eigen radiorubriek, kom daar nu nog eens om! Tegenwoordig mogen Kamerleden blij zijn met vluchtige zendtijd in een meestal a-politiek programma.

Een deel van de kritiek op Kamer en Kamerleden is zeker terecht. De doorloopsnelheid bij het Kamerlidmaatschap is inderdaad (te) sterk toegenomen en bij de rekrutering wordt weinig rekening gehouden met kennis van de wetgevingstechniek. En er zijn inderdaad nogal vaak premature debatten op basis van een krantenbericht of vluchtige opmerking van een bewindspersoon.

Debat over het functioneren van Kamer en Kamerlid kan nuttig zijn, al moeten de resultaten ervan niet worden overschat. Maar als zo'n debat plaatsvindt, dan wel graag op basis van feiten en niet op basis van 'gekleurde' beelden over een verleden waarin het allemaal zoveel beter was.

Dat doet erg denken aan wat Godfried Bomans eens schreef over zijn eigen 'verminkte' herinneringen aan de lange, prachtige zomers uit zijn jeugd. "Het is natuurlijk allemaal niet waar geweest. Die paar warme dagen die een mens als kind beleeft, schuift hij als volwassene telescopisch in elkaar tot één eindeloze zomer."

Zouden velen over het parlementaire verleden ook niet dat soort verminkte herinneringen hebben?



Andere recente columns