Onjuist geadresseerd

11 april 2008, column J.Th.J. van den Berg

Het had allemaal niet gehoeven: een parlementair debat over de film van Geert Wilders, dat op nogal drassige wijze eindigde in de vraag of twee aan de Kamer overgelegde gespreksverslagen de waarheid bevatten of niet. Over die verslagen en het waarheidsgehalte ervan zal het hier niet gaan. Voor mij staat immers vast dat ministers en ambtenaren zoiets niet verzinnen.

Hier gaat het om iets anders. De reden om een debat te organiseren was de film van Wilders en zijn bij de bekendmaking ervan uitgesproken verlangen daarover met eenieder het debat aan te gaan. Wat ligt er dan meer voor de hand dan dat de volksvertegenwoordiging zelf het initiatief neemt dit debat te openen, temeer als het gaat om het werk van een van haar medeleden?

Volgens de schriftgeleerden van het parlement lag dit, naar mij is verzekerd, niet voor de hand. Want de constitutionele verhoudingen staan niet toe dat Tweede Kamerleden elkaar ter verantwoording roepen. Zij kunnen dat ook niet, want in tegenstelling tot ministers zijn Kamerleden (lees: Wilders) niet verplicht in de vergadering te verschijnen. Evenmin zijn zij verplicht antwoord te geven op vragen van de collega's.

Allemaal waar, maar dit vormt geen reden het debat niet met elkaar aan te gaan en elkaar daarover te adresseren. Niet verschijnen dan wel in het debat stommetje spelen door Wilders en de zijnen zou een politiek feit van de eerste orde zijn geweest en niet in zijn voordeel. Hij zou zelf overigens, als vakman, de eerste zijn geweest om dat te beseffen.

Nee, de schriftgeleerden vonden dat een Kamerdebat alleen mogelijk was, indien het zou worden gevoerd met de regering en zij daarvan de geadresseerde was. Dus werd de regeringsverklaring naar aanleiding van het verschijnen van de film en niet de film zelf het formele onderwerp van het debat. Daardoor werd de discussie in hoge mate afgeleid van waar zij om had behoren te gaan: de film en zijn politieke betekenis en effecten in eigen samenleving en in het buitenland; zijn voorgeschiedenis van maanden en de wijze waarop de politieke instellingen, maar vooral toch de audiovisuele media (de publieke nog veel erger dan de commerciële) zich telkens als propaganda-afdelingen van Wilders hadden laten gebruiken; de bijna teleurstelling in de journalistiek toen het binnenlandse rumoer over de film zo beperkt bleef. Voor een te belangrijk deel ging het nu over andere vragen, zoals die naar de pogingen tot damage control van de regering in binnen- en buitenland. Ook interessant maar nu even bijzaak.

Waar komt toch die onuitroeibare gedachte vandaan dat de Kamer alleen met de regering mag debatteren maar niet met zichzelf? Het beginsel dat de Tweede Kamer haar eigen agenda bepaalt, zou toch genoeg reden moeten zijn om te veronderstellen dat zij ook beslist met wie zij spreekt, waarover zij spreekt en wanneer zij spreekt? Een voorziening daarover in het reglement van orde is daarvoor onnodig, daargelaten dat het RvOTK de mogelijkheid opent dat Kamerleden elkaar mondeling vragen stellen.

Hebben de parlementaire schriftgeleerden zich wel eens afgevraagd wat het zou betekenen als het parlement blijkbaar alleen mag spreken als er een stuk van de regering bestaat dat onderwerp van debat kan wezen en er dus een minister naar de Kamer kan worden geroepen?

Hier lijkt een stokoude negentiende-eeuwse discussie terug te keren over de vraag of niet de Grondwet en dus het parlement een geschenk zijn van de soevereine vorst aan zijn volk, dat het dus met gepaste eerbied jegens hem dient te behandelen, een zogenaamde "geoctroyeerde Grondwet". Een opvatting, vooral geliefd bij Willem I, die later echter bij conservatieve en orthodox hervormde stromingen nog langdurig gekoesterd is: de regering is ons door God geschonken, het parlement door de Koning.

Daarin past nog wel de verantwoording door ministers, maar blijkbaar niet het "eigenmachtig" organiseren van debatten met anderen dan ministers of met zichzelf. Ook zonder een fervent aanhanger van de volkssoevereiniteit te wezen, kan men toch volhouden dan een parlement dat beschikt over een grondwettelijk recht van initiatief en dat zijn agenda zelf kan vaststellen, dus ook het volste recht heeft met zichzelf een goed en grondig debat te voeren zonder ministers erbij?



Andere recente columns