Pierre Cuypers, politicus

18 januari 2008, column J.Th.J. van den Berg

Drie tentoonstellingen tegelijk zijn vanaf het najaar van 2007 gewijd aan bouwmeester, stedenbouwkundige en beeldend kunstenaar, Pierre Cuypers (1827 -1921). De architect komt het meest aan bod in het Nederlands Architectuur Instituut in Rotterdam en in de dependance daarvan te Maastricht. De beeldend kunstenaar en leermeester is het best te zien in het Stedelijk Museum van Roermond, tevens het voormalige atelier van Cuypers.

Cuypers mag gelden als de fysieke vormgever van de katholieke emancipatie, vooral dankzij zijn (neogotische) ontwerpen voor nieuwe kerkgebouwen door heel Nederland. Hoewel een aantal van die gebouwen inmiddels alweer is afgebroken, heeft Cuypers zeer zichtbare sporen nagelaten in Amsterdam maar ook in Leeuwarden, Sneek, Groningen, Alkmaar, Den Haag, Eindhoven en Maastricht.

Cuypers' betekenis reikt verder. Hij groeide in zijn tijd uit tot de belangrijkste restauratiearchitect, niet alleen van romaanse en gotische kerken in heel het land (ook in Duitsland trouwens) maar eveneens van profane bouwwerken. Spectaculair voorbeeld: kasteel Haarzuilens, dat veel aandacht krijgt in Maastricht.

Ten slotte heeft hij de architectuur in Nederland sterk beïnvloed en vernieuwd. Voorbeelden daarvan zijn het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam. Niet alleen zijn zoon Jos zou zijn invloed ondervinden maar ook later groot geworden architecten als J. Lauweriks, H.P. Berlage en K.C. de Bazel.

Niet iedereen heeft aan Cuypers steeds vreugde aan beleefd. In mijn eigen roomse jeugd stond de neogotiek niet in hoog aanzien. Men hoorde van romaans te houden (zo streng mogelijk, graag) en bovendien was er veel kritiek op Cuypers' restauratiedenkbeelden. Het leek immers wel eens alsof hij gebouwen restaureerde in een vorm zoals die in de Middeleeuwen had moeten ontstaan in plaats van zoals die was ontstaan. Bovendien was hij niet zuinig met neogotische wandschilderingen, terwijl de kale wand veertig jaar geleden als ideaal gold.

Tijdens de restauratie, in de jaren tachtig van de vorige eeuw, van de Servaasbasiliek in Maastricht heeft dat nog tot scherpe conflicten geleid tussen de restauratiearchitecten en het juist toen opgerichte Cuypersgenootschap. Dit vreesde met enig recht voor Cuypers' nalatenschap: zijn kerken werden her en der bedreigd, zo niet onbekommerd afgebroken. Nu dreigde ook zijn restauratiewerk te worden vernietigd. Het genootschap heeft intussen veel betekend voor de herwaardering van de grote, katholieke kunstenaar en leermeester.

Hij was ook een uitgesproken ondernemer. Daarom was hij overtuigd van de noodzaak goede relaties op te bouwen waar dit zinvol was. Niet slechts pastoors en kerkbesturen behoorden daartoe, maar ook de culturele adviseurs en ambtenaren van de Amsterdamse en de rijksoverheid.

Van zijn aldus ontstane vriendenkring werden mgr. W. Everts, oud-president van Roldus en letterkundige, en jhr. Victor de Stuers, chef kunsten van Binnenlandse Zaken, op hun oude dag nog lid van de Tweede Kamer. Ook Cuypers ondernam vanuit Amsterdam daartoe twee pogingen, in 1888 en in 1897, namens de katholieken in zijn district en met steun van de Anti-Revolutionairen. Zijn pogingen faalden beide keren, omdat een liberaal de voorkeur kreeg.

Het is niettemin opmerkelijk dat katholieke voorlieden, met ruime verdiensten op het culturele terrein en met een succesvolle carrière achter de rug, niettemin beschikbaar bleken voor het Kamerlidmaatschap. Dat was ook destijds al het tegendeel van een sinecure. De Stuers bleef veertien jaar lid, tot zijn overlijden in 1916, 72 jaar oud. Everts bleef zeven jaar lid, eveneens tot zijn dood in 1900, 73 jaar oud.

Pierre Cuypers vond zichzelf niet te goed om nog op 71-jarige leeftijd in 1899 lid te worden van de gemeenteraad van Roermond. Na een lang verblijf in Amsterdam was hij naar zijn geboorteplaats teruggekeerd. Hij bleef nog ruim zeventien jaar actief lid, totdat hij in 1917 negentig jaar werd. Hij overleed, bijna vier jaar later, in 1921.

Zeker, de katholieke maatschappelijke elite was in de negentiende eeuw niet groot en van talent en ervaring werd veel gevraagd ten behoeve van de integratie van de katholieken in de Nederlandse maatschappij. Niettemin is de bereidheid het openbare ambt te aanvaarden aan het einde van een indrukwekkende loopbaan intussen, niet alleen onder katholieken, een heel zeldzaam verschijnsel geworden. Het is de vraag of dat vooruitgang is.



Andere recente columns