Vertrouwelijk of geheim? - De 'verklapper' Kolthek (1919)

De Tweede Kamer placht tot ver in de twintigste eeuw de behandeling van wetsontwerpen in de zgn. afdelingen voor te bereiden. Op gezette tijden werden de Kamerleden over vijf afdelingen verdeeld. Elke afdeling stelde een verslag op, waarin de Kamerleden anoniem hun aanvankelijk oordeel over het voorstel te kennen gaven. Door toedoen van de griffiers werden die verslagen tot één voorlopig verslag samengevoegd, gepubliceerd en aan de regering toegezonden, die in een memorie van antwoord op de gemaakte opmerkingen publiekelijk inging.

De anonimiteit van het voorlopig verslag had ten doel het de Kamerleden mogelijk te maken zich door de regering van hun eventuele ongelijk te laten overtuigen. Wilde men prestigekwesties bij de openbare beraadslaging voorkomen, dan diende het gesprokene bij het afdelingsonderzoek door de leden als vertrouwelijk te worden beschouwd. Het viel dus buiten het arbeidsveld van de Stenographische Inrichting.

Toch konden de afdelingsvergaderingen niet als geheim worden beschouwd. Het voorlopig verslag was immers een openbaar stuk. Bovendien was de vertrouwelijkheid nergens vastgelegd. Er werd op deze vertrouwelijkheidsregel, te goeder of te kwader trouw, dan ook wel inbreuk gemaakt.

Toen in oktober 1918 Recht voor Allen publiceerde wat in de afdelingen was gezegd, bleek dit te berusten op onwetendheid van het nieuwe revolutionair-socialistische kamerlid Kolthek. Omdat hij echter bleef weigeren voor de toekomst vertrouwelijkheid te beloven, werd op 7 maart 1919 het Reglement van Orde herzien.

1.

Handelingen Tweede Kamer 7 maart 1919

Beraadslaging over het voorstel om in te lasschen een nieuw art. 25a, luidende: 'De gedachtenwisseling in de afdelingen is als vertrouwelijk te beschouwen'

De heer Kolthek: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb mij indertijd schuldig gemaakt aan klappen uit de afdeelingen, onbewust, maar na hetgeen toen is voorgevallen tusschen u en mij, blijf ik toch handhaven, dat ik geen absolute belofte kan afleggen, dat hetgeen in de afdeelingen gesproken wordt door mij verzwegen zal worden. Ik heb ook de ervaring, dat telkens als in de afdeelingen eenigszins belangrijke wetsontwerpen behandeld worden, aan de courantenredacties wordt overgebriefd wat daar is verhandeld, en dat gebeurt dan anoniem.

Ik ben het er volkomen mede eens, dat de besprekingen in de afdeelingen in den regel van huishoudelijken aard zijn, maar ik neem dit niet als regel aan, want dan geeft men zich voor die gevallen, waarin men het voor zijn geweten niet verantwoord acht te zwijgen, een brevet van onfatsoenlijkheid. Daarom kan ik niet met dit voorstel medegaan, al geef ik toe, dat de besprekingen in de afdeelingen in den regel van huishoudelijken aard moeten worden geacht.

De heer Nolens: Mijnheer de Voorzitter! Wij moeten hier de zaken opvatten zooals zij werkelijk zijn, ook de heer Wijnkoop, die het zoo dikwijls over de werkelijkheid heeft. En nu is de werkelijkheid, dat wij hebben openbare behandeling en behandeling binnenskamers, terwijl het resultaat van de besprekingen in de afdeelingen wordt gepubliceerd in het Voorloopig Verslag.

Maar alles wat er bij komt is uit den aard der zaak niet voor publiceering vatbaar, en nu overdrijft de heer Wijnkoop hierin, dat hij spreekt van geheime mededeelingen in de afdeelingen. Niemand kan meenen, dat dat de juiste plaats voor zulke mededeelingen zou zijn; die mededeelingen zijn daar niet op haar plaats. Maar de afdeeling is de plaats geweest, waar men de zaken van alle kanten bekeek en zijn meening ten beste gaf, om te zien welke bestrijding die zou vinden, en waar men ook tot een andere meening overtuigd kan worden. Maar men moet dus niet in couranten met name noemen wat door iemand daar ter sprake is gebracht en gezegd is, al kan men er wel eens met kennissen over spreken.

Bij de behandeling van het geval-Kolthek heb ik reeds gezegd, dat ik er zeker van was, dat het minder op de hoogte zijn van het Reglement van Orde de oorzaak was van die loslippigheid, of de ongepaste mededeelzaamheid, of hoe men het noemen wil. Na een dergelijk geval is het noodig, dat nieuwe leden in een Reglement van Orde kunnen zien wij nemen aan, dat zij het na hun benoeming onmiddellijk gaan bestudeeren waaraan zij zich te houden hebben.

Het is eenvoudig een vingerwijzing en meer staat er in het Reglement niet. Maar wanneer de heeren nu verklaren, dat zij zich daaraan niet wenschen te houden, dan zal daarvan het gevolg zijn, dat in de afdeelingen die heeren in het oog worden gehouden en dat de besprekingen in de afdeelingen, waarin die heeren zitting hebben, een ander karakter zullen dragen dan gewoonlijk het geval is. Ik geloof niet, dat zulks wenschelijk is maar dat zal toch de consequentie zijn voor de andere leden, die zich wel aan het Reglement willen houden, ook aan de voorschriften, waaraan geen sanctie is gehecht.

De heer Kleerekoper: Mijnheer de Voorzitter! De quaestie, thans aan de orde, heeft in tweeërlei opzicht mijn aandacht getrokken. In de eerste plaats omdat het niet altijd zoo mooi gaat als nu in deze discussie wordt voorgesteld. Het heeft mij wel eens getroffen, dat in een afdeeling politieke beschouwingen werden gehouden bijv. bij de kredietaanvrage voor de levensmiddelenvoorziening over de vraag wat de arbeiders met hun geld doen, welke beschouwingen in het Voorloopig Verslag werden teruggevonden, maar bij de discussies in het openbaar namen de menschen, die dit punt in de afdeelingen ter sprake brachten, een heldhaftig zwijgen in acht. Dat is ongetwijfeld een schaduwzijde van een geheime vergadering als de afdeelingen.

Nu willen de heeren Wijnkoop en Kolthek als correctief het ontwijfelbaar recht om uit de afdeelingen te spreken. Dan kan men slechts één ding doen, nl. de afdeelingen afschaffen. Want als we een openbaar afdeelingsonderzoek zouden krijgen, dan zou daarvan een stenografisch verslag opgemaakt moeten worden. Daar de leden elkaar in de afdeelingen tot bloedens toe bestrijden over een woord of een woorddeel, zal men niet kunnen volstaan met een analytisch verslag als zelfs notulen zijn. Maar wanneer een stenografisch verslag opgemaakt werd, zouden de afdeelingen als voorbespreking alle beteekenis verliezen. Dan kunnen de afdeelingen beter als zoodanig worden afgeschaft en de zaken beter in eens in het openbaar besproken worden. Daarom geloof ik, dat zoolang wij de afdeelingen niet afschaffen, men het vertrouwelijk karakter aan de besprekingen, waarvan geen aanteekening wordt gehouden, niet ontzeggen kan.

Naar aanleiding van hetgeen de heer Kolthek heeft gezegd, wil ik het volgende opmerken. Men moet het begrip van de vertrouwelijkheid zuiver stellen. Vertrouwelijkheid wil zeggen, dat men als fatsoenlijk man er over zwijgt. Maar er kan in elke vergadering een oogenblik komen dat men zich afvraagt, of men wel zwijgen mag en dan moet men ook den moed hebben de confidentie te schenden en het volk te laten oordeelen. Men moet zich dan afvragen of in dat geval niet een hoogere wet moet gelden dan het algemeen fatsoen. Wanneer men zich dien norm stelt heeft ieder voor zich zelf den moreelen moed noodig om de vertrouwelijkheid der afdeelingen te schenden en dat moet dan blijken uit den inhoud van de onthulling.

De heer Kosthek: Dat is philosophie.

De heer Kleerekoper: Dat is géén philosophie, dat komt ook in ons particulier leven voor! Daarom behoeft men de vertrouwelijkheid van de afdeelingen niet met een algemeene phrase in den hoek te werpen. Niet om een en ander eens grappig in de courant te zeggen, maar om iets gewichtigs te onthullen moet men den moed hebben het oordeel van de publieke opinie rustig af te wachten, als men de voorgeschreven vertrouwelijkheid opzettelijk heeft verbroken.

De heer Wijnkoop: Mijnheer de Voorzitter! Ik moet mij verklaren tegen de casuïstiek van den heer Kleerekoper, die zeide: Ik ben wel voor vertrouwelijkheid, maar als het mij te pas komt, hef ik die op. Daaraan doe ik niet mee. Ik ben tegen de vertrouwelijkheid; het fatsoen staat er buiten. Het landsbelang brengt in deze geen vertrouwelijkheid mee, en men moet volledig vrij zijn verantwoording af te leggen aan het volk wanneer dit zulks verlangt of men dit zelf noodig acht.

Daarom mag een dergelijk artikel niet in het Reglement van Orde worden opgenomen. Geschiedt het toch, dan hebben wij te kiezen: óf niet naar de afdeelingen te gaan, óf er wel heen te gaan en dan weet men met wie men daar zit, zooals de heer Nolens zeide, want er zijn dan menschen aanwezig die meenen, dat zij omtrent alles wat daar wordt besproken verantwoording schuldig zijn aan het volk.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het voorstel, op verzoek van den heer Wijnkoop in stemming gebracht, wordt aangenomen met 52 tegen 3 stemmen.

Handelingen 1918/1919 p. 1761

Bron: N. Cramer, Wandelingen door de Handelingen