Geen lokale "sorry-democratie"

17 februari 2006, column J.Th.J. van den Berg

Geregeld wordt in Nederland geklaagd over de gebrekkige bereidheid van de Tweede Kamer om ministers het vertrouwen op te zeggen, ook als daartoe alle reden is. Minder reden tot klagen is er over de bereidheid van ministers de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor, bijvoorbeeld, ambtelijk falen. In de jaren tachtig bestond bij bewindslieden wel eens de neiging om voor die verantwoordelijkheid weg te duiken. Nu aanvaarden ministers haar, maar vervolgens hopen zij met het aanbieden van verontschuldigingen de Tweede Kamer tevreden te stellen. Doorgaans nog met succes, ook.

Al in de jaren negentig ergerden Tweede-Kamerleden (van de oppositie) zich daaraan. Jan Marijnissen vond daarvoor de term "sorry-democratie" uit. Het is immers moeilijk gebleken om van Tweede Kamerleden uit de regeringspartijen te verlangen hun eigen bewindslieden af te vallen, zeker als die bereid zijn fouten toe te geven en "sorry" te zeggen.

In het gemeentebestuur zijn de verhoudingen onmiskenbaar ruwer: "sorry" zeggen is daar weinig behulpzaam. Het gaat hier overigens om een relatief recente ontwikkeling. De tijden zijn nog niet ver weg dat wethouders aantraden in de overtuiging dat zij "een normale baan" aanvaardden. Als de verkiezingen niet al te rampzalig afliepen en de betrokkenen hun werk niet al te slecht hadden verricht, rekenden zij eenvoudig op herverkiezing. Zo veilig is de post van wethouder al sinds de jaren negentig niet meer.

De cijfers laten het zien. Ik ontleen die aan diverse jaargangen van het weekblad Binnenlands Bestuur. In de jaren negentig publiceerde daarin prof. dr. W. Derksen (destijds hoogleraar op de Thorbeckeleerstoel te Leiden) belangrijk materiaal. In de jongste twee jaar heeft de eigen redacteur Henk Bouwmans even belangrijk (en veel vollediger) materiaal geleverd. Daardoor is het mogelijk een reeks cijfers te geven over een vrij lange periode. In 1987 en 1988 moesten 48 wethouders om politieke redenen hun ambt neerleggen (eigener beweging of op last van de gemeenteraad) en in 1991 en 1992 bedroeg het totale aantal over twee jaren al 82 wethouders. Daarin werd de crisis al zichtbaar waaraan de gemeentelijke democratie sinds 1990 was gaan lijden. In 1995 en 1996 verlieten tezamen 129 wethouders het ambt en in 2004 en 2005 samen waren het er 235.

In nog geen twintig jaar gaat het dus om een vervijfvoudiging van het aantal om politieke redenen vertrokken wethouders. Dan zien wij nog af van degenen die om niet-politieke redenen zijn vertrokken. Volgens dr. Peter Castenmiller in VNG-Magazine hebben wij het dan over ruim een kwart van de wethouders sedert 2002.

Vanwaar deze sterk gegroeide bestaansonzekerheid? De eerste reden is de genoemde crisis in de gemeentelijke democratie, die haar is gaan teisteren sedert 1990 en die maar niet wil overwaaien. Over het ontstaan ervan is veel te zeggen, maar vast staat dat zij voornamelijk manifesteert door een sterk verval onder de in gemeenteland vanouds belangrijkste volkspartijen, CDA en PvdA. In de achtergelaten leegte hebben zich in hoofdzaak lokale partijen genesteld, wier bestaan inhoudelijk een verrijking moge zijn maar in geen geval een bijdrage aan de politieke stabiliteit.

Meer in het algemeen is er een sterke versnippering in gemeenteraden opgetreden, zoals de politicoloog Jean Fransman in het instructieve rapport Crisisverschijnselen in de lokale politiek heeft aangetoond. Wat hij echter nog meer heeft laten zien - een voor wethouders bij uitstek riskant verschijnsel - is, dat die versnippering gedurende de mandaatperiode eenvoudig doorgaat. Raadsleden raken met elkaar in conflict maar iedereen blijft vervolgens lid van de raad. De zogenaamde dualisering van raad en college (het lidmaatschap van de raad is sinds 2002 niet meer verenigbaar met dat van het College van B&W) heeft zeker geen rem betekend op de politieke problemen tussen raad en wethouders.

Soms is er, ten slotte, reden voor het vermoeden dat gemeenteraden doelbewust willen vermijden ook lokaal terecht te komen in een "sorry-democratie". Zij willen de Tweede Kamer blijkbaar laten zien dat die aan de gemeentelijke democratie een voorbeeld kan nemen als het gaat om ontspannen beantwoorden van de vertrouwensvraag. Raden zijn er in elk geval minder krampachtig in dan de Tweede Kamer. Het is eerder omgekeerd: iets meer zuinigheid in het lokale bestuur op bestuurlijke competentie zou geen kwaad kunnen. Die is in de gemeente minder uit voorraad leverbaar dan in de natie als geheel.



Andere recente columns