Dit is een artikel in de serie Wandelingen door de Handelingen, een kijkje in de Nederlandse parlementaire geschiedenis aan de hand van spraakmakende debatten.
In 1969 overleefde minister van Economische Zaken (EZ), Leo de Block (KVP), een motie van wantrouwen die werd ingediend vanwege de beperkte grip op de stijging van de prijzen. Deze situatie was ontstaan na invoering van de belasting toegevoegde waarde (btw), waartoe het kabinet-Cals al had besloten. De Nederlandse consument reageerde onverwacht heftig op de nieuwe belasting, wat grote prijsstijgingen teweegbracht.
Inhoud
Aanloop
Op 26 juni 1968 werd er in de Eerste Kamer ingestemd met de invoering van de btw en het schrappen van de omzetbelasting. Voor de ingangsdatum werden er landelijke campagnes georganiseerd om verkopers en consumenten te informeren over de effecten – die volgens EZ en het kabinet beperkt zouden blijven.
Tweede Kamerlid Aar de Goede (D66) diende in de tussentijd een motie in waarin werd gevraagd om prijzen te bevriezen (een prijsstop), maar De Block vond dit getuigen van ‘misplaatst wantrouwen’. De motie-De Goede werd eerst ontraden en daarna verworpen.
Op 1 januari 1969 werd de btw ingevoerd, vanwege een besluit tot harmonisatie van de belastingwetgeving van lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap. De effecten hiervan zouden volgens economen en het kabinet gemitigeerd worden door het schrappen van de omzetbelasting. De realiteit bleek anders, mede door het gedrag van winkeliers. Zij berekende – al voor 1 januari - de btw deels door in hun prijzen, maar hielden daarbij geen rekening met het verdwijnen van de omzetbelasting, wat prijzen zou moeten drukken. Dit deed de prijzen van producten stijgen.
‘Prijspsychose’
De Block omschreef op 6 januari tijdens het kabinetsberaad het verschijnsel van de omhoogschietende prijzen als ‘prijspsychose’.
De oppositie, onder leiding van Gerda Brautigam (PvdA), ageerde fel tegen De Block. Brautigam pleitte opnieuw voor een prijsstop. De Block bleek politiek gezien niet opgewassen tegen dit geweld. Hij kwam zwak over in debatten en gaf oppositieleden regelmatig gelijk zonder sterk verweer.
Ministerraad
In januari stegen de prijzen met 3,5% en er leek geen einde in zicht. De Block vroeg premier Piet de Jong om een bijzondere ministerraadsvergadering in te lassen. Deze voltrok zich op 17 februari. De Block stelde hier, tot iedereens verbazing, voor om toch een prijsstop in te voeren. Collega's herinnerden hem eraan dat hij meermaals had aangegeven hier niet in te geloven. Vanwege onenigheid werd een besluit uitgesteld.
Op 19 februari herhaalde De Block zijn wens om over te gaan op een prijsstop. Nogmaals werd het kabinet er niet over eens. Zij vonden dat de minister eerst moest praten met het bedrijfsleven voordat er aan dit soort zware maatregelen gedacht kon worden. De Block werd in een Kamerdebat opnieuw aangevallen door Brautigam. Zijn verweer leek al aan te tonen dat hij zelf ook niet achter het beleid stond, maar het voornamelijk vanwege het homogeniteitsvereiste verdedigde.
Motie van wantrouwen
De oppositie voerde de druk nogmaals op, ook in de media. PvdA-leider Joop den Uyl eiste op 2 april dat het kabinet terugkwam van het paasreces om de prijsstop in te voeren. Op 3 april kwam het kabinet vervolgens inderdaad bijeen. Ondanks de aanhoudende kritiek van een aantal ministers, kwam de prijsstop er nu wel.
De PvdA bleef fel. Op 9 april diende Den Uyl al in de eerste termijn een motie van wantrouwen tegen De Block in. Voordat er gestemd werd, had De Block nogmaals een aanvaring met Brautigam over het prijsbewustzijn van de consument, waar laatstgenoemde weer duidelijk als winnaar uit de strijd kwam (zie hieronder). Toch werd de motie van wantrouwen bij zitten en opstaan verworpen. De reputatie van De Block als minister was wel voorgoed beschadigd.
Nasleep
Hoewel er in veel sectoren al was afgezwakt, werd de prijsstop officieel opgeheven op 1 augustus 1970. De Block was toen al ruim een half jaar geen minister meer. Hij was afgetreden wegens een conflict in de ministerraad over de metaal-cao.
Handelingen 9 april 1969
Mevrouw Brautigam: Excellentie, kunt u nu één keer goed uitleggen, wat u eigenlijk verstaat onder dat prijsbewust zijn van de consument? Het is mij namelijk, eerlijk gezegd, niet duidelijk.
De heer De Block: Minister van Economische Zaken: Ach, ik had zozeer gehoopt dat het van iedereen u nu juist duidelijk zou zijn.
Mevrouw Brautigam: Dat is dan mislukte hoop, want ik zie het niet.
De heer De Block: Minister van Economische Zaken: Mag ik het u dan uitleggen? Ik doe dat echter wel met wat tegenzin, want ik heb het idee, dat u het precies weet, beter dan ik. Het prijsbewuste van het publiek is, dat het publiek, met name de huisvrouw erop uit is, zo goedkoop mogelijk te kopen, te zien, wat er wordt gepubliceerd in de krant door het Consumenten Contactorgaan en wat de Consumentenbond publiceert en daarop af te gaan. Ik heb het idee dat dit te weinig gebeurt.
Mevrouw Brautigam: Weet u nu, wat hetgeen u hier zegt in de praktijk betekent? Het prijsbewust handelen op de manier als u het zegt is natuurlijk reuze geschikt, als men een televisietoestel, een ijskast, een stofzuiger of iets dergelijks gaat kopen.
De heer De Block: Minister van Economische Zaken: Neen, ik meen ook met bruine bonen.
Mevrouw Brautigam: Ja, u meent ook met bruine bonen! Dan zal ik u nu eens uitleggen wat dat zou betekenen. Dat betekent dat men voor de bruine bonen naar firma x, voor een ons cervelaatworst naar de firma y, voor de suiker naar weer een ander en voor de stroop naar nog een ander moet, want die artikelen zijn in alle winkels verschillend van prijs. Ziet u dat nu werkelijk een huisvrouw doen? In die tijd zijn de kinderen alleen thuis, spelen zij met lucifers en breekt er brand uit. Nou, wat krijg je dan voor verhalen?
De heer De Block: Minister van Economische Zaken: Ja.....
Mevrouw Brautigam: Omdat die huisvrouw zo prijsbewust is, verwaarloost zij haar andere taken. Ik meen dat de Ministers die almaar roepen van dat prijsbewustzijn van de huisvrouwen, eenvoudig helemaal niet weten, wat een huisvrouw de gehele dag uitvoert.
Handelingen Tweede Kamer 1968/196, p. 2612 e.v.