De crisis in de jaren dertig

Op 24 oktober 1929 stortten de koersen op de Amerikaanse beurzen in. Dit was het begin van een economische crisis (depressie) in de Westerse wereld. Maatregelen van landen om hun eigen economie te beschermen, waren zeer nadelig voor ons land. Nederland werd dan ook, vanaf 1931, hard getroffen door de crisis. De werkloosheid steeg en het overheidstekort nam toe.

Het kabinetsbeleid was er deels op gericht specifieke sectoren en groepen tegemoet te komen, maar bestond verder vooral uit 'aanpassing' (verlaging van uitgaven), waarmee het vrije economische spel voor herstel moest zorgen. In de loop van de jaren dertig ontstond er steeds meer roep om een actievere opstelling van de overheid.

Zijn er overeenkomsten tussen de crisis van de jaren dertig en de huidige crisis?

Inhoud

  1. Oorzaken
  2. Mislukte internationale aanpak
  3. Kabinetsbeleid
  4. Gouden standaard
  5. Roep om meer overheidsingrijpen
  6. Lessen
  7. Vergelijking met de huidige crisis

Oorzaken

De naoorlogse wereldeconomie kende een aantal zwakke kanten. In de Eerste Wereldoorlog waren door de Verenigde Staten enorme bedragen geleend aan de Entente-landen (als belangrijkste Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk). Na hun overwinning legden die landen Duitsland enorme herstelbetalingen op. Dat land verloor bovendien belangrijke mijn- en industriegebieden aan Frankrijk.

Na het instorten van de beurskoersen in 1929 ontstond er een enorme 'run' op banken. Veel spaarders eisten hun spaartegoeden op, waardoor de banken in problemen kwamen en vele failliet gingen. Dit had zijn weerslag op de kredietverlening, waardoor veel bedrijven in problemen kwamen. Faillissementen leidden tot werkloosheid. Bij het ontbreken van goede sociale zekerheid ontstond armoede en werd de consumptie verder uitgehold.

Door de koopuitval in de VS nam ook de wereldhandel af. Bovendien gingen Amerikaanse banken tegoeden opeisen in Europa. Vooral in Duitsland ontstonden hierdoor grote economische problemen: de banken konden geen krediet meer verlenen, investeringen namen af, de werkloosheid steeg.

Veel landen hadden verder enkele jaren na de oorlog opnieuw de gouden standaard ingevoerd. Dat was een vaste verhouding tussen de goudvoorraad en de waarde van de eigen munt, die als garantie voor monetaire stabiliteit werd gezien. Het Verenigd Koninkrijk had daarbij echter voor een te hoge koers gekozen, die nadelig was voor het internationale betalingsverkeer. In 1931 moest dat land noodgedwongen het pond devalueren. Onder meer De Nederlandse Bank, die veel ponden bezat, verloor daardoor een enorm bedrag.

Mislukte internationale aanpak

De problemen brachten vrijwel alle landen ertoe hun eigen economie te gaan beschermen door verhoging van invoerheffingen en door andere protectionistische maatregelen. In 1933 werden deze problemen, samen met de internationale kredietverlening en de bewapeningswedloop, besproken tijdens een wereldeconomische conferentie in Londen.

De conferentie werd in juli 1933 echter zonder concrete resultaten afgesloten, waardoor de aanpak van de economische crisis geheel in handen bleef van de afzonderlijke landen. Internationale coördinatie ontbrak. Vooral voor handelsland Nederland was het uitermate nadelig dat er geen afspraken kwamen over het terugdringen van de beperkingen aan de wereldhandel.

Kabinetsbeleid

In 1932 liep in Nederland het tekort op de begroting inmiddels van 75 miljoen naar ruim 147 miljoen. Daarom werd gekozen voor een bezuinigingspolitiek. In 1932 werden voor het eerst enkele belastingen verhoogd en voorts werd bezuinigd op het onderwijs en op de salarissen van ambtenaren. Gemeenten werden min of meer gedwongen te korten op het loon van het gemeentepersoneel, doordat de rijksbijdrage aan het Gemeentefonds werd verminderd.

De Nederlandse landbouwsector en de industrie werden via afzonderlijke maatregelen ondersteund, bijvoorbeeld door de verplichting om een bepaald percentage Nederlands tarwe te gebruiken in bakkerijen. Dit was vooral een reactie op maatregelen die andere landen hadden genomen om hun industrie te beschermen.

Het crisisbeleid werd nog krachtiger ter hand genomen door het in 1933 gevormde (tweede) kabinet-Colijn. Dit was een kabinet waarin voor het eerst confessionelen, liberalen en vrijzinnig-democraten samenwerkten. De VDB'er Oud werd minister van Financiën. Hij kwam met een alle sectoren omvattend bezuinigingswetsvoorstel, waarmee het overheidstekort van 77 miljoen gulden in 1936 moest worden weggewerkt en belastingverlaging mogelijk moest worden.

Het kabinet koos ervoor de overheidsuitgaven aan te passen aan het verminderde nationaal inkomen. Structurele maatregelen ter stimulering van de economie werden afgewezen, omdat het overheidstekort daarmee nog verder zou oplopen. Ook de (toch al geringe) geldelijke steun aan werklozen werd beperkt.

nationaal inkomen/overheidsschuld

jaarnationaal inkomen*schuld*pct. schuld t.o.v. inkomen
19206.2853.87162%
19306.3625.01079%
19385.3996.714124%

*  bedragen in miljoenen guldens

Tijdens de behandeling van het bezuinigingsontwerp bleek dat in de katholieke (RKSP) regeringsfractie grote bezwaren bestonden tegen deze aanpak. Die fractie pleitte bij monde van fractievoorzitter Aalberse voor een actief stimuleringsbeleid en voor beperking van de bezuinigingen. Premier Colijn zag dat als een onaanvaardbare aanval op het kabinetsbeleid.

Nadat hij tevergeefs om vertrouwen had gevraagd van de katholieken viel het kabinet. Het lukte Aalberse echter niet om een kabinet te vormen met de sociaaldemocraten (SDAP). De katholieken wilden namelijk alleen met de SDAP regeren als aan een kabinet nog een derde partij zou deelnemen. Die derde partij werd niet gevonden en zo kon het kabinet-Colijn in enigszins andere samenstelling terugkeren. De bezuinigingswet kwam alsnog tot stand.

Gouden standaard

Belangrijk aspect van het financieel-economisch beleid was de monetaire politiek. Die politiek was van belang voor het internationale betalingsverkeer. Nederland hechtte sterk aan behoud van de Gouden Standaard, omdat devaluatie als 'muntvervalsing' werd gezien. De waardevermindering van de gulden zou vooral spaarders treffen.

De dure Nederlandse gulden belemmerde echter de export, zeker omdat andere landen (de VS, het Verenigd Koninkrijk) wel tot devaluatie overgingen. In Nederland pleitte diverse politici voor devaluatie. Dit leidde in het voorjaar van 1935 zelfs tot het aftreden van minister Steenberghe van Economische Zaken.

Toen in september 1936 Frankrijk de gouden standaard verliet en Zwitserland zijn munt met 30 procent devalueerde, kon Nederland niet anders dan ook - als laatste land - tot het verlaten van de gouden standaard over te gaan en tot herwaardering van de gulden.

Dit leidde na enige tijd tot opleving van de conjunctuur, maar de situatie van de overheidsuitgaven bleef vrij slecht. Vrij algemeen wordt tegenwoordig erkend dat doordat te lang is vastgehouden aan de gouden standaard economisch herstel later dan nodig was tot stand kwam.

Roep om meer overheidsingrijpen

Meer nog dan de RKSP werd de SDAP pleitbezorger van een ander economisch beleid. Samen met vakbond NVV kwam die partij in 1936 met een Plan van de Arbeid. De gedachte hier achter was, dat de overheid de bedrijvigheid moest stimuleren en de (binnenlandse) koopkracht op peil moest houden. Daarbij was een veel planmatiger economisch beleid wenselijk. Andere partijen wezen die aanpak (op hoofdlijnen) af.

Wel ging het kabinet op beperkte schaal over tot werkverschaffingsprojecten. In 1934 kwam er een Werkfonds ter financiering van overheidsprojecten, waar werklozen tegen een geringe vergoeding konden worden ingezet. Eén van die projecten was de aanleg van het Amsterdamse Bos.

De vraag of de overheid niet meer moest doen, zou vanaf 1937 steeds meer de politieke strijd gaan beheersen. In het vierde kabinet-Colijn, dat steunde op de drie confessionele partijen, ontstonden spoedig conflicten tussen minister van Financiën De Wilde en de katholieke minister van Sociale Zaken Romme. Romme wilde meer geld steken in werkverschaffingsprojecten. In het voorjaar van 1939 trad De Wilde af en in de zomer van dat jaar ontstond een kabinetscrisis, die leidde tot de val van het kabinet.

Lessen

Hoewel er na 1936 sprake was van een lichte economische opleving en het dieptepunt van de crisis voorbij was, bleven tot de bezetting de financieel-economische problemen groot en de werkloosheid hoog.

Tijdens de bezetting werd de Nederlandse economie geleidelijk opgenomen in de Duitse. Bedrijven werden ingeschakeld bij de Duitse oorlogvoering, producten en bedrijfsmiddelen werden (grootschalig) geroofd en arbeiders werden deels gedwongen in Duitsland te gaan werken.

Na de bevrijding kon heel geleidelijk aan economisch herstel worden gewerkt, waarbij de door de VS verleende Marshallhulp van groot belang was. Er werd echter wel gekozen voor een ander economisch beleid, met een veel meer sturende rol van de overheid. Daarnaast werd gewerkt aan de opbouw van een stelsel van sociale zekerheid, waardoor werknemers werden verzekerd tegen werkloosheid.

Instelling van het Centraal Planbureau en een op nieuwe economische inzichten gebaseerd begrotingsbeleid waren directe lessen die uit de crisis van de jaren dertig werden getrokken. Tegenwoordig bestaat vrij breed de opvatting dat in een tijd van economische achteruitgang juist niet door de overheid moet worden bezuinigd, omdat daarmee de recessie alleen maar wordt versterkt.

Op internationaal vlak waren de instelling van het Internationaal Monetair Fonds, de opbouw van de Europese Economische Gemeenschap en internationale afspraken over handelstarieven van belang.

Vergelijking met de huidige crisis

Er zijn enige parallellen met de huidige economische crisis. Net als in de jaren dertig zijn de problemen grotendeels ontstaan in de VS. In de bancaire sectoren speelden twee hoofdproblemen: lichtzinnig verstrekte hypotheken en onduidelijke financiële producten, waardoor de sector geen goed zicht meer had op het eigen vermogen. Beide ontwikkelingen werden sterk bevorderd door het verstrekken van bonussen.

In de VS veroorzaakten problemen bij het aflossen van hypotheken tot afnemend vertrouwen in de bancaire sector en tot een incidenteel 'omvallen' van banken. Overheidsingrijpen wist een totale instorting van het financiële stelsel echter te voorkomen. De internationale verwevenheid leidde er wel toe dat de problemen werden 'geëxporteerd', maar ook in bijvoorbeeld Europa wisten regering het 'omvallen' van systeembanken (banken die een cruciale rol spelen in het economisch leven) te voorkomen.

Net als in de jaren dertig is er sprake van afnemend vertrouwen, dat onder meer tot uiting kwam in daling van de beurskoersen. Door de problemen van banken kwam ook de kredietverlening aan bedrijven onder druk te staan. Renteverlagingen en steunmaatregelen door de overheid zullen eerst tot herstel van vertrouwen moeten leiden, voordat de wereldhandel weer op gang kan komen.

Vooralsnog is voorkomen dat landen eenzijdig maatregelen nemen om hun eigen industrie te steunen of die te beschermen. De interne markt in de Europa is een goede garantie tegen afscherming van de eigen economie. Vooral voor een handelsland als Nederland is dat van groot belang. In overlegfora, zoals de G8 en G20 (de belangrijkste spelers in de wereldeconomie) vindt beter en structureler overleg plaats tussen landen dan in de jaren dertig.

Hoewel te vrezen valt dat de werkloosheid sterk zal toenemen, zal dit anders dan in de jaren dertig niet tot grootschalige armoede. Het stelsel van sociale zekerheid (en de pensioenvoorzieningen) garandeert een redelijk inkomen.

Van belang is verder dat er in China, India en andere landen buiten Europa en de VS grote mogelijkheden liggen voor verdere economische ontwikkeling. De economieën van die landen kunnen een stimulans betekenen voor herstel van de wereldhandel. Internationale instellingen, zoals het IMF, en betere inzichten op de ontwikkeling van de wereldeconomie, bieden meer mogelijkheden tot sturing. De bereidheid van overheden (zelfs in de uiterst liberale VS) om de economie te stimuleren is veel groter gebleken dan bij het uitbreken van de crisis in de jaren dertig.