Altijd een avontuur (1)

Welk kabinet er over enige tijd ook zal worden gevormd, het zal altijd een ‘experiment’ worden. Die terechte conclusie trok podcastmaker Jaap Jansen recentelijk1). Noch een kabinet waaraan de vier ‘middenpartijen’ deelnamen, noch een minderheidskabinet van D66, VVD en CDA hebben we eerder gehad. Bovendien is de machtspositie van D66 en VVD veranderd.

Wij staan zeker opnieuw voor een ‘experiment'2); mogelijk dus een minderheidskabinet. Dat is – afgezien van het kortstondige kabinet-Colijn V in 1939 – sinds 1909 niet meer voorgekomen. In 1905 hadden noch liberalen, noch christendemocraten een meerderheid. Met ‘gedoogsteun’ van de sociaaldemocraten trad toen het liberale kabinet-De Meester aan. Gezien een tussentijdse crisis en de val in 1907 kon dat moeilijk als succes worden gezien. Het werd gevolgd door een jaar dat het opvolgende kabinet-Heemskerk eveneens als (christelijk) minderheidskabinet optrad. De drie christelijke partijen wonnen de verkiezingen van 1909 en daarna kon het kabinet door als meerderheidskabinet. Het enige kabinet dat Tweede Kamerverkiezingen ‘overleefde’.

De stelling is verdedigbaar dat bijna ieder kabinet in zekere zin een avontuur of 'experiment' is en was; zelfs, zoals in 1956, 1963, 1986, 1998 en 2021, als de zittende coalitie ‘door’ kon. Na de verkiezingen behield de zittende coalitie toen wel de meerderheid, maar gewijzigde verhoudingen, personen en omstandigheden zorgden voor instabiliteit en dat eindigde vaak in een crisis. In 2021 ging aan voortzetting van de coalitie bovendien een maandenlange formatie vooraf.

Stabiliteit is dan ook een relatief begrip in de Nederlandse politiek. Al regeerden partijen soms meerdere jaren achtereen, er waren net zo zeer geregeld crises. In het Interbellum in 1921, 1923, 1925, 1933, 1935 en 1939 en na 1945 in 1951, 1955, 1958, 1961, 1965, 1966, 1972, 1977, 1982, 1989, 1999, 2002, 2005, 2006, 2010, 2012 en 2023. Een kabinet als Van Agt II, dat in Tweede en Eerste Kamer respectievelijk op 109 en 60 zetels steunde, was niettemin één van de minst stabiele. Wel compenseerde langdurige deelname van grotere partijen dat enigszins, net als bijvoorbeeld enkele langdurige ministerschappen (Drees, Mansholt, Lieftinck, Luns, Zijlstra, De Koning, Lubbers, Zalm, Balkenende, Rutte).

Kabinetten zonder een crisis of dreigende crises waren een uitzondering, net als kabinetten die de rit uitzaten. Het kabinet-Den Uyl (1973-1977) deed dat bijna, maar was door zijn basis en samenstelling zeker een experiment. Het kan moeilijk als groot succes worden gezien [ik kom hierop in een volgende column terug]. Je zou kunnen stellen dat na 1945 alleen het kabinet-De Jong (in 1967) en -Lubbers I (in 1982) geen ‘experimenten’ waren. In 1967 herstelden de drie christendemocratische partijen en de VVD de in 1965 ontstane breuk en premier De Jong zorgde daarna voor een goed samenwerkend ‘team’. Bij Lubbers I was in 1982-1986 sprake van een koersvast kabinet van twee partijen.

Vanaf 2002 is de instabiliteit en de noodzaak om te 'experimenteren' toegenomen. Soms met 'nieuwkomers'. Dat begon met deelname van nieuwkomer LPF. Later was meestal steun van drie of vier partijen of een gedoogconstructie (2010) nodig om tot een meerderheid te komen. Het ultieme experiment was het kabinet-Schoof. Het waren geen van alle successen.

Op de vraag wat dat zegt over de ‘kansen’ van een minderheidskabinet kom ik een volgende keer terug.

Dit is de eerste van een serie van twee over problematische regeringsvorming


1) Aflevering 552 podcast Betrouwbare Bronnen: 'Formeren in versplinterd en blokkerend Den Haag
2) Het begrip ‘experiment’ werd gerelateerd aan de verkiezingsleuze van Konrad Adenauers CDU in 1957 ‘Keine Experimente’. De partij won en Adenauer bleef aan de macht.