Haagse burgemeester uit een bekende Rotterdamse familie, die in 1837 in de adelstand was opgenomen. Nadat hij advocaat bij de Hoge Raad was geworden, werd hij in 1851 wethouder en zeven jaar later burgemeester van de Hofstad. Hij bleef dat bijna vijfentwintig jaar. Populair bij de bevolking. In de raadzaal werd na zijn overlijden een herdenkingssteen geplaatst.
functie(s) in de periode 1858-1882: burgemeester van 's-Gravenhage
lid gemeenteraad van 's-Gravenhage, van 15 oktober 1851 tot 15 juni 1882
wethouder van 's-Gravenhage, van 15 oktober 1851 tot 1 juni 1858
burgemeester van 's-Gravenhage, van 1 juni 1858 tot 1 juni 1882 (benoemd bij K.B. van 26 mei 1858)
Nevenfuncties
voorzitter commissie concert, "Diligentia" te 's-Gravenhage
auditeur van de rekening, Fundatie van Renswoude te 's-Gravenhage
Opleiding
In de uitgebreide versie is een overzicht van de opleiding(en) opgenomen.
Wetenswaardigheden
algemeen
Tijdens zijn burgemeesterschap werden onder meer verbeteringen aangebracht in de waterhuishouding, vond ontwikkeling plaats van Scheveningen als badplaats en werden tramverbindingen aangelegd. Den Haag begroette in 1875 de 100.000e inwoner.
uit de privésfeer
Ging in april 1882 met ziekteverlof en nam per 1 juni ontslag
Een zoon van hem was raadslid in 's-Gravenhage, zijn jongste zoon was burgemeester van Kethel en Spaland
predicaten/adellijke titels
jonkheer, 19 oktober 1837
Familie/gezin
In de uitgebreide versie zijn, indien bekend, de familierelaties opgenomen.