Cijfers kabinet-Kok I (1994-1998)

Het eerste paarse kabinet was in economisch opzicht een groot succes. Geholpen door een hoge economische groei en de Zalmnorm daalde het EMU-tekort en stroomden na een tijdje de inkomstenmeevallers binnen, waardoor de lasten omlaag konden. Minister Wijers (Economische Zaken) dereguleerde de economie en verscherpte het mededingingstoezicht.

De werkgelegenheid groeide sterk, waardoor het kabinetsmotto 'werk, werk en nog eens werk' in de praktijk werd gebracht. Er leek zich een nieuw economisch wonder te voltrekken. Zelfs in het buitenland bewonderde men het 'poldermodel'. Zo was er zelfs weer waardering voor de overlegeconomie waar de coalitiepartners VVD en D66 eigenlijk van af wilden.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Algemeen beeld

Het ging goed met de wereldhandel. Het kabinet profiteerde van een gemiddelde economische groei van 3,7%. Sinds het kabinet-Biesheuvel I en II (gemiddeld 4,5%) was de economische groei niet zo hoog geweest. Na alle arbeidsmarktproblemen van de voorgaande jaren was het motto van het kabinet: werk, werk en nog eens werk. Nieuwkomers in de politiek als de VVD'er Gerrit Zalm (Financiën) en de D66'er Hans Wijers (Economische Zaken) groeiden snel uit tot gewaardeerde, populaire ministers.

Het kabinet ging met veel elan aan de slag. Het startte het programma 'Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit' (MDW), met de bedoeling de vastzittende economie open te breken. Minister Wijers verving de Winkelsluitingswet door de Winkeltijdenwet, die ruimere openingstijden van winkels mogelijk maakte in de avonduren en op zondag. De vestigingseisen voor bedrijven werden verlicht, en de nieuwe Mededingingswet kwam in de plaats van de Wet Economische Mededinging. De bedoeling was dat bedrijven meer met elkaar gaan concurreren. Het moest afgelopen zijn met Nederland als 'kartelparadijs'.

Tijdens de kabinetsperiode kwam vliegtuigbouwer Fokker in financiële problemen. De herinnering aan het 'RSV-drama' en een kritische Tweede Kamer (in augustus 1995 zegt D66-Kamerlid Van Walsem in een interview dat er geen geld in een bodemloze put mocht worden gestort) zorgden er mede voor dat het kabinet de verleiding van een geldverslindende reddingsoperatie weerstond. Wel kreeg het kabinet later nog te maken met een kritisch Rekenkamerrapport over de in een eerder stadium aan Fokker verstrekte 'technolease'.

2.

Werkgelegenheid en poldermodel

De PvdA zorgde ervoor dat PvdA-minister Melkert (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) budget kreeg voor het scheppen van gesubsidieerde banen, de zgn. Melkertbanen. Hoewel op economisch-theoretische gronden nogal discutabel was dat gesubsidieerde arbeid per saldo erg gunstig zou zijn voor de werkgelegenheid, groeide de werkgelegenheid sterk.

De werkgelegenheidsgroei onder het kabinet-Kok I bedroeg gemiddeld 2,1% per jaar, de hoogste groei onder een kabinet dat meerdere jaren zat in de periode 1971-2017. De werkloosheid daalde van 7,3% in 1994 naar 4,7% in 1998, het aantal werklozen van 531 duizend in 1994 naar 369 duizend in 1998 en het aantal werkloosheids- en bijstandsuitkeringen van 850 duizend in 1994 naar 686 duizend in 1998. Oorzaken waren de hoge economische groei door de gunstige ontwikkeling van de wereldhandel, in combinatie met loonmatiging en lastenverlichting.

De arbeidsinkomensquote (AIQ) in de jaren 1994-1998 was gemiddeld 74,2%. Sinds midden jaren '80 was de AIQ niet zo laag geweest. Het economisch succes werd, behalve aan het eerste paarse kabinet, toegeschreven aan het zogenaamde 'poldermodel'. De Nederlandse overlegeconomie zou zorgen voor een gematigde loonontwikkeling en daarmee voor een sterke internationale concurrentiepositie. Zo zou de hoge economische en werkgelegenheidsgroei te verklaren zijn.

Het poldermodel trok ook in internationaal verband de aandacht. Plotseling stond Nederland in het middelpunt van de economische belangstelling. De Stichting van de Arbeid won in 1997 zelfs een grote Duitse prijs, de Carl-Bertelsmann-Preis. De plotselinge waardering was opmerkelijk, omdat twee van de drie coalitiepartners (VVD en D66) in de aanloop naar de verkiezingen van 1994 scherpe kritiek hadden geuit op de overlegeconomie en een door hun critici als 'neoliberaal' gekenschetst beleid voorstonden.

De sociale partners lieten zich ook gelden in de besluitvorming over flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Uit angst voor wetgeving van het kabinet (dat hierover overigens intern verdeeld is) sloten de werkgevers en werknemers in 1996 het zogenaamde 'Flexakkoord'.

  • Het Flexakkoord

    In 1996 kwam het Flexakkoord (ook wel 'Akkoord van Haarlem' of 'keukentafelakkoord' genoemd) tot stand. Dit sociaal akkoord in de vorm van een unaniem advies van de sociale partners legde de basis voor de in 1999 in werking getreden Wet Flexibiliteit en zekerheid. Hierdoor kreeg zittend personeel te maken met meer flexibiliteit en minder zekerheid, en flexibel personeel met minder flexibiliteit en meer zekerheid.

3.

Overheidsfinanciën en Zalmnorm

Het kabinet kwam in het regeerakkoord een omvangrijk bezuinigingspakket overeen. Bezuinigingen vonden plaats bij de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren, de studiefinanciering en het hoger onderwijs, de kinderbijslag, door een nieuwe Nabestaandenwet en door andere ingrepen in de sociale zekerheid. De Ziektewet werd grotendeels geprivatiseerd door de invoering van een loondoorbetalingsplicht voor werkgevers in het eerste ziektejaar van de werknemer. In de WAO werd premiedifferentiatie voor werkgevers geïntroduceerd.

Ook de begrotingssystematiek veranderde. Het kabinet-Lubbers III moest de financiële plannen vrijwel continu overhoop gooien al naar gelang de nieuwste prognose voor het begrotingstekort. Minister Zalm maakte hier een eind aan en voerde een trendmatig begrotingsbeleid. Voortaan werd er gewerkt met een vast reëel uitgavenkader (een uitgavenplafond) waar de uitgaven binnen moeten blijven, een voorzichtige raming voor de economische groei en één hoofdbesluitvormingsmoment over de begroting, in het voorjaar. De nieuwe systematiek stond al snel bekend als de 'Zalmnorm'.

Het nieuwe begrotingsbeleid was een groot succes. Geholpen door de hoge economische groei daalde het EMU-tekort van 3,3% BBP in 1994 naar 0,9% BBP in 1998. Nederland lag goed op koers om te voldoen aan de criteria voor deelname aan de gezamenlijke Europese munt, die euro zou gaan heten.

Het vaste reële uitgavenkader leidde ertoe dat op de begroting een scheiding tussen inkomsten en uitgaven ontstond. De hoge economische en werkgelegenheidsgroei zorgden voor meevallende belasting- en premieinkomsten. Volgens de Zalmnorm mochten deze niet voor extra uitgaven gebruikt worden, waardoor de meevallers beschikbaar kwamen voor aflossing van de staatsschuld en/of lastenverlichting. Het kabinet gebruikte een aanzienlijk deel van de inkomstenmeevallers voor extra lastenverlichting. In de periode 1994-1998 daalden de collectieve lasten met 3,3%-punt, de grootste daling in één kabinetsperiode in de periode 1971-2017. Dit leidde weer tot verdere verbetering van de werkgelegenheid.

4.

Kerncijfers

Mutatie (%), tenzij anders vermeld

1994

1995

1996

1997

1998

Gem.

Verschil 1998-1994

BBP (niveau, mrd €)

308,9

325,3

341,0

365,0

389,3

345,9

80,4

BBP

3,0

3,1

3,6

4,3

4,5

3,7

1,5

Arbeidsproductiviteit bedrijven (per uur) (%)

2,1

0,6

0,1

2,2

2,4

1,5

0,3

Relevante wereldhandel

8,0

8,6

5,4

8,7

8,0

7,7

0,0

Wereldhandelsvolume

8,3

9,2

7,1

9,9

4,6

7,8

-3,7

Wereldeconomie

3,2

3,4

3,9

4,0

2,5

3,4

-0,7

5.

Overheidsfinanciën

% BBP

1994

1995

1996

1997

1998

Gem.

Verschil 1998-1994

EMU-saldo

-3,3

-8,6

-1,7

-1,3

-0,9

-3,2

2,4

EMU-schuld

72,2

73,5

71,5

65,8

62,7

69,1

-9,5

Bruto collectieve uitgaven

54,5

54,0

47,3

45,5

44,4

49,1

-10,1

Collectieve lasten

40,0

37,7

37,7

37,2

36,7

37,9

-3,3

6.

Lonen en prijzen

%, tenzij anders vermeld

1994

1995

1996

1997

1998

Gem.

Verschil 1998-1994

Inflatie (hicp) (%)

n.b.

n.b.

n.b.

1,9

1,8

n.b.

n.b.

Inflatie (CPI) (%)

2,7

2,0

2,1

2,1

2,0

2,2

-0,7

Arbeidsinkomensquote

75,7

74,7

74,2

73,2

73,2

74,2

-2,5

Olieprijs (USD/vat)

15,3

16,6

19,5

18,6

12,4

16,5

-2,9

Contractloonmutatie marktsector

1,5

1,5

2,1

2,7

3,3

2,2

1,8

7.

Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (1)

Dzd, tenzij anders vermeld

1994

1995

1996

1997

1998

Gem.

Verschil 1998-1994

Werkloosheid (%)

7,3

7,0

6,5

5,9

4,7

6,3

-2,6

Werkloosheid (personen)

531

521

494

455

369

474,0

-162,0

Groei werkgelegenheid (uren) (%)

1,0

2,4

3,1

2,1

2,1

2,1

1,1

Werkloosheidsuitkeringen (uitkeringsjaren)

364

340

336

289

236

313,1

-128,5

Bijstand (WWB/IOAW/IOAZ) (personen)

485

515

507

489

451

489,3

-34,8

Werkloosheids- + bijstandsuitkeringen

850

855

843

778

686

802,4

-163,3

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (uitkeringsjaren)

789

752

737

743

757

755,5

-31,9

Uitkeringen ziekte (uitkeringsjaren)

291

306

288

301

334

303,9

42,7

8.

Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (2)

%

1994

1995

1996

1997

1998

Gem.

Verschil 1998-1994

i/a-ratio

75,0

74,0

71,6

69,0

66,4

71,2

-8,6

Bruto participatiegraad 20-64 jaar

64,9

66,1

66,5

67,7

68,5

66,7

3,6

Bruto participatiegraad 15-74

62,9

63,7

64,8

65,8

66,5

64,7

3,6

Netto participatiegraad 15-74

58,3

59,2

60,6

61,9

63,4

60,7

5,1


Meer over