Activisme

5 juni 2015, column Bert van den Braak

"Omdat er geen meerderheid in de Eerste Kamer is voor het kabinetsbeleid, is de senaat politieker geworden dan die in het verleden was. Daarmee krijg je ook een ander soort politicus in de Eerste Kamer: activistisch en ambitieus en minder de bedachtzame, wijze mannen en vrouwen die wetten beschouwen en toetsen." Die stelling poneerde prof. James Kennedy op zaterdag 30 mei in Trouw.

Dat lijkt mij een goed voorbeeld van beeldvorming, want de werkelijkheid is anders. Wie de nieuwe samenstelling van de Eerste Kamer beziet, kan vooral concluderen dat er wat achtergrond en 'type' senator nauwelijks iets verandert. Hoogstens kun je stellen dat partijen die zich oppositioneel gedragen licht aan kracht hebben gewonnen, maar hun senatoren 'lijken' op die van de traditionele middenpartijen. Alleen de PVV-fractie wijkt daarvan af. Overigens is de verschuiving van midden naar flanken veel minder groot dan wellicht wordt gedacht. In 2011-2015 hadden de gezamenlijke 'centrumpartijen' 54 zetels, nu zijn dat er 52. En dat nog even afgezien van de trend dat de SP zich steeds minder als echte flankpartij lijkt te willen opstellen.

Het was zeker niet zo dat in de afgelopen vier jaar de eenentwintig leden van fracties op de flanken (SP, PVV, Partij voor de Dieren, 50PLUS en OSF) opvallend activistisch waren. De PVV-fractie nam relatief gezien van alle fracties zelfs het minst aan debatten deel. Dat zij en andere oppositiefracties tegen veel kabinetsvoorstellen waren is juist, maar dat waren PvdA, PPR, CPN en PSP ten tijde van het kabinet-Van Agt I en de kabinetten-Lubbers I en II evenzeer. Dat zij politieke bezwaren daarbij zwaar liet wegen, is uiteraard hun goed recht. Je kunt van oppositiepartijen moeilijk verlangen dat zij vóór iets stemmen, waar ze het inhoudelijk mee oneens zijn. Maar is dat activisme?

De verwachtingen over de rol die individuele senatoren kunnen spelen, zijn van oudsher nogal overspannen. In 1904 werd, nadat het kabinet-Kuyper de Senaat had ontbonden vanwege verwerping van de Hoger-onderwijswet, Sam van Houten ('de man van het kinderwetje') door de Staten van Friesland naar de Eerste Kamer afgevaardigd. Hij moest daar de oppositie gaan leiden. Toen mocht de Eerste Kamer blijkbaar nog aan politiek doen. Het kabinet-Kuyper en niet het minst Kuyper zelf slaagde er evenwel nauwelijks in om met belangrijke wetsvoorstellen te komen. En dus bleef de Eerste Kamer en ook Van Houten geheel buiten beeld.

Kuyper was, nadat hij in 1913 Eerste Kamerlid was geworden, teleurgesteld dat hij daar niet de door hem gehoopte rol van oppositieleider kon spelen, omdat 'een zo mak man als Cort van der Linden' dat jaar premier werd. Maar die kans was toch al klein. Confrontaties tussen premier en de 'leider van de oppositie' in de Senaat beperken zich als regel tot de algemene beschouwingen; beschouwingen die nauwelijks publieke aandacht trekken. Dat was in de tijd van Kuyper zo en dat is nu nog steeds het geval.

Van enig activisme in de Senaat was hoogstens sprake toen de PSP'er Hein van Wijk in de jaren zestig en zeventig volop gebruikmaakte van het parlementaire vragenrecht. Van Wijk stelde in de acht jaar dat hij senator was bijna 350 schriftelijke vragen. Vooral als de positie van dienstweigeraars of demonstranten in het geding was, kwam hij in actie. Zijn 'opvolger' Joop Vogt gebruikte het recht van interpellatie, waarover ook senatoren beschikken, om de situatie van de vanwege drugshandel in Duitsland veroordeelde Harm Dost aan de orde te stellen.

Activistisch - als je het zo wilt noemen - waren ook PvdA'er Jan Mol, Jan Vis van D66 en Boy Trip (PPR) toen zij in 1981 voorstelden een parlementaire enquête te houden, omdat het kabinet weigerde inzage te geven in contracten over de verwerking van nucleair afval. Ze deden dat overigens in het kader van behandeling van een wetsvoorstel. Dat was in een tijd dat het kabinet over een comfortabele meerderheid in de Senaat beschikte en dus was de impact van dat soort activisme minder groot. Het voorstel werd domweg verworpen.

De afgelopen periode hebben we, afgezien van een interpellatie-Koffeman over uitvoering van de Wet verantwoorde groei melkveehouderij op de dag van de Statenverkiezingen, niets van dat alles gezien.

Eerste Kamerleden moeten vooral afwachten met welke voorstellen het kabinet komt. Als ze verstandig zijn geven zij dan niet alleen een politiek oordeel, maar kijken ze ook naar de wetskwaliteit (uitvoerbaarheid, rechtmatigheid, noodzaak). Wie daarbij kan bogen op inhoudelijke kennis en bestuurservaring kan met veel meer gezag inbreng leveren dan iemand die het van profileringsdrang moet hebben. Partijen - ook 'flankpartijen' - weten dat en dat zien we dan ook nog altijd terug in de samenstelling van de Eerste Kamer.



Andere recente columns