Toetsingskader Eerste Kamer

In 1992 is door het College van Senioren van de Eerste Kamer een toetsingskader opgesteld voor de beoordeling van wetsvoorstellen.

Dit toetsingskader bevat de volgende vragen:

  • Is de doelstelling van het wetsvoorstel helder en volledig geformuleerd?
  • Is het wetsvoorstel consistent met het algemene regeringsbeleid en past het in het kader van reeds eerder vastgestelde wetgeving en/of gevormde jurisprudentie? Wat zijn de langetermijneffecten?
  • Is het wetsvoorstel in overeenstemming met het recht (beginsel van rechtmatigheid)? Kan worden geconstateerd dat tijdig en volledig recht is gedaan aan: ‑ het internationale en communautaire recht; de grondwet en algemene rechtsbeginselen, zoals het rechtszekerheidsbeginsel?
  • Is voor het bereiken van het doel een wet noodzakelijk? Hoe spoort het met principes van: deregulering, subsidiariteit, evenredigheid en universaliteit?
  • Welk orgaan moet de regeling treffen? Bestaat het gevaar van pseudo-regelgeving?
  • Is de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en afdwingbaarheid (sancties) gegarandeerd en wie is hiervoor verantwoordelijk?
  • Is overgangsregeling nodig en voldoet deze aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen?
  • Bestaat er kans op onbedoelde neveneffecten?
  • Welke financiële consequenties zijn aan het wetsvoorstel verbonden?
  • Heeft de rechter ‑ na behandeling in de Tweede Kamer ‑ houvast om te weten wat de wetgever als doelstelling voor ogen staat?
  • Is evaluatie betreffende de effectiviteit voorzien en wanneer en door wie zal die worden uitgevoerd?

Meer over