"Ik wilde ook wel eens een motie"

11 januari 2008, column Bert van den Braak

"Ik wilde ook eens een motie.", "Je bent (...) een goed Kamerlid als je veel moties indient." en "Ik vind het niet erg om niet meer dan tien moties ingediend te hebben in mijn hele carrière. Ook al kost het me een plek op de lijst."

Deze opmerkelijke uitspraken deed Mei Li Vos, die sinds december 2006 Tweede Kamerlid is voor de PvdA, op 29 december jl. in een interview met de Volkskrant. De uitspraken zijn openhartig, maar eigenlijk ook een tikkeltje onthutsend. Nu is het geenszins mijn bedoeling om speciaal dit jonge Kamerlid op de korrel te nemen, want zij is vast niet de enige die zo denkt over wat het doel is van het Kamerlidmaatschap. Het zijn bovendien niet alleen (sommige?) Kamerleden die deze opvattingen hebben. Eén van de uitspraken van mevrouw Vos was immers een reactie op de stelling van de journalist dat 'veel moties' toch mede bepaalt of zij straks (bij de volgende verkiezingen) weer op de lijst komt.

Zou er overigens in 2010 echt een kandidaatstellingscommissie zijn die per lid het aantal ingediende moties gaat tellen en dan een oordeel velt over voortzetting van het Kamerlidmaatschap: vijf moties - afvoeren, achttien moties - jij mag blijven, twaalf moties - twijfelgeval... En telt het indienen van een initiatiefwetsvoorstel of van amendementen dan zwaarder?

Uiteraard moet bij iedere kandidaatstelling worden gekeken of een Kamerlid actief is geweest. Nu kan een Kamerlid dat op vele manieren zijn. Ik noem er enkele: contact houden met burgers en maatschappelijke organisaties, een gedegen rol spelen in het wetgevingsproces, zaken aan de orde stellen in debatten, in de fractie steekhoudend opmerkingen maken, zijn of haar specifieke deskundigheid inbrengen, spreekbeurten houden en/of standpunten uitdragen in de pers (en liefst een combinatie daarvan).

Moties zijn bij dit alles een bescheiden parlementair middel. Gezien de sterke toename van het aantal moties is de betekenis bovendien allengs minder geworden. Het is niet meer dan een verzoek aan het kabinet en dat kan zo'n verzoek naast zich neerleggen. Het kabinet kan bijvoorbeeld oordelen dat een motie praktisch onuitvoerbaar is. Ook in politieke zin is de betekenis meestal beperkt. Wordt een motie met brede (algemene) steun aanvaard, dan zou de motie feitelijk wel eens overbodig kunnen zijn geweest. Als een motie echter tegen de zin van één van de coalitiefracties - met steun van de oppositie - wordt aangenomen, dan is uitvoering allerminst zeker. En op uitvoering komt het uiteraard aan. Het afdwingen van uitvoering is tot op zekere hoogte mogelijk, maar hoe controversiëler de motie, hoe moeilijker dat is.

De opvatting over 'het aantal moties' van Mei Li Vos en van de journalist passen in een beeld van een jachtig parlement, waarin 'scoren' blijkbaar centraal staat. Het indienen van een motie is, met het stellen van vragen, de gemakkelijkste manier om te 'scoren', maar of het ook wat oplevert is maar zeer de vraag. Als kandidaatstellingscommissies (en de eigen fractie) inderdaad op deze manier gaan wegen of iemand een succesvol Kamerlid is, dan is dat niet iets om vrolijk van te worden.

Een Kamerlid kan beter uitgaan van de vraag: welke concrete resultaten wil ik - niet voor mijzelf, maar voor mijn kiezers - bereiken op de terreinen die mij als fractielid zijn toebedeeld. Daarbij moet worden gerealiseerd dat politiek vaak een kwestie van lange adem is. Bovendien maakt het nogal uit of iemand lid is van een regeringsfractie of van de oppositie, en of het beleidsterrein in handen is van een partijgenoot of niet.

Bij het bereiken van doelen kan een Kamerlid allerlei middelen gebruiken. Allereerst zal hij of zij steun bij andere fracties moeten zien te krijgen. Een verzoek kan dan door aanneming - en uiteraard niet alleen door indiening - van een motie worden ondersteund. Dat hoeft echter geenszins; ook een toezegging van een bewindspersoon kan volstaan. Vervolgens moet met kracht worden aangedrongen op uitvoering van de motie of de toezegging. Dat kan eventueel via het vragenrecht (of een interpellatie) en bij weigering staat in het uiterste geval altijd het recht van initiatief nog ter beschikking. Ook dan is het steeds weer zaak om een politieke meerderheid te 'organiseren'. Politiek is nu eenmaal de kunst van 'het haalbare'.

Ik begrijp best dat een jong Kamerlid denkt aan de eigen herverkiezing. Centraal zou echter moeten staan: hoe kan ik de belangen van de kiezers behartigen. Als een Kamerlid na een parlementaire periode kan aantonen met alle beschikbare middelen dat doel te hebben nagestreefd, dan is dat prachtig. Zijn er concrete resultaten bereikt dan is dat nog mooier. Is dat echter niet het geval, maar kan wel duidelijk worden gemaakt aan wie dat lag (en waarom dus bij de verkiezingen steun aan zijn of haar partij moet worden gegeven om de volgende keer meer kans op succes te hebben) dan is dat ook heel mooi.

Aantallen moties - en zeker ingediende moties - zeggen niets over een succesvol Kamerlidmaatschap.



Andere recente columns