De drempel moet omhoog

24 augustus 2007, column Bert van den Braak

De verkiezing van SP'er Yildirim tot Eerste Kamerlid door voorkeurstemmen is geenszins uniek in de parlementaire geschiedenis. Evenmin is het bijzonder dat de eigen partij liever heeft dat wordt vastgehouden aan de lijstvolgorde. Van den Berg wees daar eerder al op. In het verleden wisten partijen in enkele gevallen met voorkeurstemmen gekozen kandidaten te bewegen af te zien van aanvaarding van hun benoeming. Soms ook werden 'regelingen' getroffen met kandidaten die met voorkeurstemmen waren gekozen. De gekozene zegde dan bijvoorbeeld toe slechts een deel van de termijn zitting te nemen.

In 1969 deed zich bij de PSP een situatie voor die grote overeenkomst vertoond met die in de SP nu. De beminnelijk PSP-voorman Henk Lankhorst, hij was vrijwel de gehele periode sinds de oprichting van de PSP in 1957 het gezicht van die partij geweest, werd bij de Senaatsverkiezingen 'slachtoffer' van een voorkeursactie in de Noord-Hollandse Staten. Van de negen PSP leden stemden er vijf op een andere kandidaat, de strijdbare socialist Dik Noordewier. Die werd daardoor gekozen. De actie van de Statenleden leidde tot een rel in de partij. Het partijbestuur van de PSP drong er bij Noordewier op aan zijn benoeming niet te aanvaarden. Nadat het geschil in een referendum aan de partijleden was voorgelegd, werd het pleit ten gunste van Lankhorst beslecht. De partij sprak uit dat de gewone lijstvolgorde moest gelden. Noordewier trok zich toen terug (en wat dat betreft is er dus geen parallel met de affaire-Yildirim).

De kwestie-Yildirim maakt nog eens duidelijk dat er spanning kan ontstaan tussen de wens van de partij en de wens van de kiezer. Nu is er bij verkiezingen voor Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden veel voor te zeggen dat de voorkeur van de partij door de kiezer kan worden 'gecorrigeerd'. Kandidaten moeten dan voor zichzelf campagne voeren en zo trachten circa 16.000 stemmen verwerven. Als dat lukt, is er een redelijke electorale basis om die verkiezing te rechtvaardigen.

Ook van een voorkeurstem bij de verkiezingen voor de Eerste Kamer kan worden gesteld dat die de kiezer een mogelijkheid biedt de door de partij opgestelde lijst te corrigeren. Als dat op grote schaal gebeurt, zoals in 2003 bij de VVD toen zes kandidaten met voorkeurstemmen tot senator werden gekozen, kan overigens de vraag worden gesteld of het nog wel zin heeft dat de partij zo'n lijst opstelt. Belangrijker is echter dat de positie van een Statenlid als kiezer wezenlijk anders is dan die van een kiezer bij 'gewone' verkiezingen. Een stem van een Statenlid is door het systeem van stemwaarden meer dan één stem waard (in Zuid-Holland telt een stem bijvoorbeeld voor 650). Dat betekent dat in de Staten van Zuid-Holland twee leden door het uitbrengen van een voorkeurstem al de lijstvolgorde kunnen doorbreken (nodig is circa 1000 aan stemwaarden).

Moet een kandidaat bij Kamer-, Staten- of raadsverkiezingen de nodige moeite doen om eigen aanhang te verwerven, bij de verkiezingen van de Eerste Kamer is daarvan veel minder sprake en bovendien is het veel eenvoudiger. Kandidaten (die nogal eens zelf eerder Statenlid of Gedeputeerde waren) kennen vaak het kleine groepje kiezers in het Statencollege persoonlijk. Een paar vrienden 'optrommelen' kan genoeg zijn om succes te hebben met een voorkeursactie. Nog dubieuzer is het dan als de kandidaat ook nog eens zelf kan meebeslissen over zijn verkiezing (zoals in het geval van Yildirim) en bovendien de mogelijkheid heeft om via een machtiging een tweede stem uit te brengen.

Toen in 1989 de Kieswet ten aanzien van de voorkeurstem bij de Tweede Kamerverkiezingen werd veranderd vroeg de VVD-fractie zich af of het sinds de Eerste Kamer niet meer in groepen werd gekozen (vanaf 1983) niet te eenvoudig was geworden om met voorkeurstemmen tot senator te worden gekozen. Staatssecretaris De Graaff-Nauta, zei toen dat er volgens haar geen reden was om voor de Eerste Kamer een andere regeling te kiezen dan bij andere verkiezingen. Zij betoogde dat verkiezing via voorkeurstemmen bij de Eerste Kamerverkiezingen bovendien niet vaak voorkwam (tot 1991 was dat ook zo). Inmiddels weten we wel beter.

Het is wellicht ongelukkig om een incident (de affaire-Yildirim) aan te grijpen om wetgeving te herzien. Toch zijn er goede gronden dit wel te doen. Het gemak waarmee Statenleden via een voorkeurstem de lijstvolgorde kunnen veranderen en vooral het feit dat zij daarin zelf in een mogelijke combinatie van kiezer en kandidaat zo'n grote rol kunnen spelen, is nauwelijks te verdedigen. Bovendien: wie vertegenwoordigt de met voorkeurstemmen gekozene eigenlijk: de twee, drie of vier Statenleden die op hem stemden? De drempel moet omhoog!



Andere recente columns