Een weg waarop een teruggaan niet mogelijk is

23 maart 2007, column Bert van den Braak

In oktober 1957 behandelde de Tweede Kamer de goedkeuring van de verdragen tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, van Euratom en van gemeenschappelijke Europese instellingen (beter bekend als het Verdrag van Rome). Aan het einde van zijn beantwoording zei minister Luns dat er nauwelijks ogenblikken waren geweest dat parlement en regering voor beslissingen stonden van zo'n grote betekenis. Met de goedkeuring van de verdragen werd een weg betreden waarop geen teruggaan mogelijk zou zijn, zo sprak Luns.

Hij merkte ook op dat de verdere weg moeilijk zou zijn, vol onzekerheden. Zij zou echter, zo vervolgde Luns, onweerstaanbaar leiden naar een vorming van samenleving tussen de Europese staten, die een waarborg zou worden voor een gezond en levenskrachtig Europa.

Hoe men ook over de huidige toestand van de Europese Unie denkt, de historische betekenis van de verdragen is inderdaad enorm.

De voorspelling van Luns over de hobbels die er zouden komen, is bewaarheid geworden. Na 1957 kwamen regelmatig crises voor. Begin jaren zestig botsten met name Nederland en Frankrijk over de ideeën van president De Gaulle over een "Europe des Etats" (Europese samenwerking onder Frans-Duitse leiding met een zwakke bovennationale structuur). Ook de toetreding van het Verenigd Koninkrijk zou lange tijd een geschilpunt zijn. In de jaren tachtig waren er grote problemen over de financiering van de Europese Gemeenschap, toen de Britse premier Thatcher bedong dat de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk zou worden verminderd.

De torpedering van het Nederlandse voorstel op 30 september 1991 ('zwarte maandag') over verdere Europese integratie kan eveneens in dit rijtje worden genoemd. Het echec werd echter gevolgd door een minder verregaande, maar niettemin belangrijke stap in de vorm van het Verdrag van Maastricht, waarin onder meer de invoering van de euro en van een Europese begrotingsdiscipline werd vastgelegd.

De afwijzing in Frankrijk en Nederland van het Grondwettelijk Verdrag past eveneens, zo kan worden gesteld, in dit beeld van een moeizame weg; al moet uiteraard nu nog blijken dat een oplossing mogelijk is. Dat die er uiteindelijk zal komen, lijkt mij echter onvermijdelijk.

Belangrijk daarbij is vooral een herijking van het uiteindelijke doel van de Europese samenwerking. Enerzijds is er een besef - meer bij bestuurders dan bij burgers - dat zaken als verdere globalisering, de opkomst van China en India als economische machten, maar ook de wereldwijde milieuproblemen en het vraagstuk van migratie verdere Europese samenwerking noodzakelijk maken. Anderzijds moet ook worden erkend dat regelgeving vanuit Brussel, verlies van nationale identiteit en bevoegdheden, gebrek aan democratische controle, en verdere vergroting van de Unie door burgers als bedreigend worden ervaren.

Tevens moet worden beseft dat het idealisme waarmee kort na de Tweede Wereldoorlog de Europese integratie werd gestart, grotendeels is verdwenen. Welvaart, vrede, stabiliteit, democratie: het zijn zaken die vanzelfsprekend worden gevonden. Hoe anders was dat in de jaren na de oorlog toen Europa voor een enorme krachttoer stond om economisch te herstellen van de gevolgen van de oorlog, de dreiging van een nieuw Frans-Duits conflict als reëel werd beschouwd, een groot deel van Europa geen vrijheid en democratie kende en Europa leefde met het idee strijdtoneel te kunnen worden van de Oost-West-confrontatie.

Maar ook moet er het besef zijn dat de Europese Unie een realiteit is, of anders gezegd (om terug te gaan naar het citaat van Luns): een weg waarop een teruggaan niet mogelijk is. Dat dwingt politici voortdurend te werken aan verdere institutionele verbeteringen om de Unie zo optimaal mogelijk te laten functioneren. Het dwingt hen tevens ervoor te zorgen dat burgers zich in dat Europa kunnen herkennen. Het organiseren van hoorzittingen door de Kamercommissie Europese Zaken is een eerste stapje waaruit blijkt dat dit inmiddels wordt erkend.

Voor Europese politici - en zeker ook voor Nederlandse politici - is het zaak het doel van de Europese samenwerking duidelijk over het voetlicht te brengen, terechte bezorgdheid van burgers te erkennen en zoveel mogelijk weg te nemen, en de tot nu toe bereikte resultaten van de Europese integratie helder te maken.

De herdenking van 25 maart 1957 kan daarvoor een mooi startpunt zijn.



Andere recente columns