Blijvende stagnatie

Het nog zittende kabinet-Schoof heeft weinig wetgevende prestaties geleverd. Weliswaar werden voorstellen ingediend en bereikten enkele daarvan het Staatsblad, maar het belang ervan stelde weinig voor. Die trend werd eerder ingezet. Het is de vraag of dat na de aanstaande verkiezingen snel ‘beter’ zal worden. Dan dringt de vergelijking zich op met het laatste kwart van de negentiende eeuw.

Door het kabinet-Schoof zijn een kleine honderd wetsvoorstellen ingediend. Daarvan zijn er ruim dertig aangenomen door de Eerste Kamer. Vele waren min of technische voorstellen of betroffen implementatie van EU-regels. Drie belangrijke wetsvoorstellen liggen nog bij de Senaat, te weten een vaststellingswet voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering en de twee asielwetten. Van die laatste twee is het lot onzeker en er is een novelle op de ontwerp-Asielnoodmaatregelenwet aangekondigd.

Uiteraard kan ieder kabinet voortborduren op wat voorgangers al hadden ingediend, maar ook daarbij is de oogst mager. Het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting van het kabinet-Rutte IV ligt bij de Eerste Kamer, net als wetsvoorstellen over strafbaarstelling van mensenhandel en de Wet collectieve warmte, een aanpassing van de Participatiewet en een wet over verbetering van de beschikbaarheid van jeugdzorg. Twee belangrijke voorstellen op gebied van landbouw werden ingetrokken: de instelling van een transitiefonds en een wet over beperking van particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Nu was het onder Rutte IV per saldo niet veel beter. De belangrijkste wet was die over herziening van het pensioenstelsel. Een tweede aansprekende wet, over de gemeentelijke taak asielopvangvoorzieningen (Spreidingswet) is een ‘noodwet’ vanwege de opvangcrisis en was zeker geen belangrijke hervorming. Ook onder Rutte IV was er feitelijk stilstand op stikstofgebied, al lagen er wel plannen.

Dat doet denken aan de periode 1870-1895, toen er ook sprake was van stilstand. De uitbreiding van het kiesrecht slaagde pas in 1896 na vele mislukte pogingen. Dat gold eveneens voor regeling van de rechtelijke organisatie. Dat lukte pas na negen voorstellen. Voor regeling van de dienstplicht waren tussen 1872 en 1898 acht pogingen nodig, voor invoering van een inkomstenbelasting: tussen 1871 en 1893 zes voorstellen.

In 1887 zorgde een grondwetsherziening voor een zekere doorbreking van de impasse. Het kiesrecht werd uitgebreid, er kwamen twee (later drie) duidelijke politieke blokken en daarmee werkbare meerderheden (althans in de Tweede Kamer, de Eerste Kamer kende soms een tegengestelde meerderheid!). Tijdens het kabinet-Van Tienhoven kwam een belastingherziening tot stand, het kabinet-Röell zorgde voor de kiesrechtuitbreiding en het kabinet-Pierson bracht onder meer de Ongevallenwet, de Gezondheidswet, de Woningwet en een nieuwe Militiewet in het Staatsblad. Daarna werden onder meer sociale wetten (minister Talma) gerealiseerd.

Het valt te bezien hoe de huidige impasse kan worden doorbroken, met elkaar uitsluitende partijen en 'flankpartijen' die niet tot regeren in staat blijken te zijn. Compromissen in het centrum doen het eigen profiel verbleken, wat juist tot groei aan de beide flanken kan leiden. Weliswaar verlangen kiezers vooral dat er wordt 'geregeerd', maar of dat lukt en daarna wordt 'beloond', is de vraag.

Columns