De jongste minister uit de parlementaire geschiedenis (na 1815). Was op zijn dertigste al hoogleraar in Nijmegen en Eerste Kamerlid voor de KVP. Had als in de kabinetten-Drees I en -Drees II als minister van Economische Zaken tussen 1948 en 1952 een belangrijk aandeel in de economische wederopbouw van ons land. Legde in Industrialisatienota's zijn plannen vast voor de modernisering van de Nederlandse industrie, die de motor werd van de welvaartsstaat. Werd daarbij overigens begunstigd door de Marshall-hulp. Stapte in 1952 over naar het bankwezen en wees nadien herhaalde verzoeken om minister of formateur te worden af.
RKSP, KVP
functie(s) in de periode 1945-1952: lid Eerste Kamer, minister
RKSP (Roomsch-Katholieke Staatspartij), tot 22 december 1945
KVP (Katholieke Volkspartij), vanaf 22 december 1945
Hoofdfuncties/beroepen (8/11)
chef afdeling prijzenpolitiek, ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, 1942
hoogleraar staatshuishoudkunde en statistiek, Katholieke Universiteit Nijmegen, van december 1945 tot 21 januari 1948
lid Eerste Kamer der Staten-Generaal, van 20 november 1945 tot 20 januari 1948
minister van Economische Zaken, van 21 januari 1948 tot 2 september 1952
lid Eerste Kamer der Staten-Generaal, van 27 juli 1948 tot 12 augustus 1948
algemeen adviseur N.V. "Amsterdamsche Bank" en N.V. "Incasso-Bank"., van oktober 1952 tot maart 1954
lid Raad van Bestuur N.V. "Amsterdamsche Bank" en N.V. "Incasso-Bank", van maart 1954 tot 1 januari 1965
lid Raad van Bestuur N.V. "Amsterdam-Rotterdam Bank" (Amro-bank) N.V., van 1 januari 1964 tot 1978
U ziet een selectie van de loopbaan. In de uitgebreide versie is de gehele loopbaan in te zien.
Partijpolitieke functies
In de uitgebreide versie is een overzicht van partijpolitieke functies opgenomen.
Nevenfuncties (4/35)
voorzitter Nederlandse Bankiersvereniging, van 1970 tot 1977
lid Bankraad, van 29 januari 1973 tot 25 maart 1978
lid Raad van Commissarissen N.V. Amsterdam-Rotterdam Bank (Amro-bank), van februari 1978 tot 1986
lid Raad van Commissarissen verzekeringsmaatschappij N.V. AEGON, van 1983 tot 1986 (na fusie AGO en ENNIA)
afgeleide functies, presidia etc.
voorzitter commissie van rapporteurs voor de wetsontwerpen Belastingherziening 1947 (Eerste Kamer der Staten-Generaal), april 1947
voorzitter commissie van voorbereiding voor de algemene financiële beschouwingen 1948 (Eerste Kamer der Staten-Generaal), december 1947
U ziet een selectie van de nevenfuncties. In de uitgebreide versie is een overzicht van nevenfuncties in te zien.
Opleiding
In de uitgebreide versie is een overzicht van de opleiding(en) opgenomen.
Activiteiten
als parlementariër
Was als Eerste Kamerlid woordvoerder financieel-economische zaken
als bewindspersoon (beleidsmatig)
Stelde in 1948 een nieuwe Economische Raad in, als voorloper van de Sociaal-Economische Raad. Voorzitter daarvan werd prof.dr. F. de Vries.
Bracht in 1949 een eerste, in 1950 een tweede en in 1951 een derde Nota over de industrialisatie uit. In deze nota's wordt een beleid uitgezet van verregaande industrialisatie. Deze industrialisatie is mede mogelijk door de hulpverlening van de Verenigde Staten op grond van het Europees Herstel Programma (Marshall-hulp). Industrialisatie is wenselijk vanwege de groei van de bevolking en de daarmee samenhangende behoefte aan werkgelegenheid. Verder bestaat er een noodzaak om het nationaal product te vergroten om zo tot een sluitende betalingsbalans te komen. In 1952/1953 moeten er circa 215.000 nieuwe banen zijn, onder meer door investeringen in outillage en gebouwen. Middelen om de industrialisatie te bevorderen zijn een gunstig fiscaal klimaat, meer vrijheid voor bedrijven om zich te mogen vestigen, betere scholingsmogelijkheden, versterking van research (o.a. bij TNO), modernisering van de elektriciteitsvoorziening, kredietfaciliteiten en staatsgaranties. Speerpunten bij de industrialisatie zijn de metaalverwerkende industrie en scheepsbouw, de chemische industrie (o.a. verwerking van steenkolen) en de bouwnijverheid.
Bracht in 1952 de Nota inzake de Exportpolitiek uit. Voor het welslagen van de industrialisatiepolitiek werd betere afzet van producten in het buitenland essentieel geacht. Export was nodig, omdat door de groei van de bevolking invoer van meer producten onontkoombaar was. De uitvoer was wel gestegen tot 50 procent boven het niveau van vóór 1940, maar de export beperkte zich nog te veel tot buurlanden en het exportpakket was nog te eenzijdig. Aanpak van die problematiek stond centraal. Middelen daarvoor waren: verdere economische integratie van West-Europa, bevordering van het exportgerichte karakter van de binnenlandse economische sectoren, een gematigde loon- en prijsontwikkeling, vermindering van administratieve lasten en het dienstbaar maken van de invoerpolitiek aan de export. (2.529)
als bewindspersoon (wetgeving)
Bracht in 1950 samen met staatssecretaris Van der Grinten en de ministers Joekes en Mansholt de Wet op de bedrijfsorganisatie (Stb. K 22) tot stand, waarbij de Sociaal-Economische Raad werd ingesteld en de instelling van product-, hoofdbedrijf- en bedrijfsschappen mogelijk werd. Het wetsvoorstel was in 1948 ingediend met minister-president Beel als eerste ondertekenaar. (873)
Bracht in 1952 de wet tot stand tot goedkeuring het op 18 april 1951 te Parijs ondertekende Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (2.228)
Bracht in 1952 samen met minister Lieftinck de Wet assurantiebemiddeling (Stb. 34) tot stand, die ervoor moest zorgen dat het afsluiten van verzekeringen geschiedde door bonafide tussenpersonen. Tussenpersonen moesten ingeschreven zijn in een register, waarbij vier categorieën werden onderscheiden: makelaar, erkend assurantieagent, verzekeringsagent en aspirant-verzekeringsagent. Tevens werden zaken als de rechtspositie en beloning (provisies en courtages) geregeld. (870)
Bracht in 1952 samen met minister Albregts de Winkelsluitingswet (Stb. 38) tot stand. Alle verkoop op zondag werd verboden; in winkels gold dat verbod ook op werkdagen voor 05.00 uur en na 18.00 uur. In beide gevallen waren echter vrijstellingen mogelijk. Voor alle winkels kon de gemeenteraad verder een verplichte halvedagsluiting per week en een verplichte vakantiesluiting instellen. Op een aantal avonden voor Sinterklaas en Kerstmis en op Oudejaarsavond mochten koopavonden worden gehouden. De gemeenteraad kon tevens per week één koopavond toestaan. Er waren afwijkende openingstijden voor markt- en straathandel, vis- en tabakswinkels en kapperswinkels. (1.735)
Wetenswaardigheden
uit de privésfeer
Zijn echtgenote was arts
verkiezingen
In 1946 en 1948 gekozen door Groep II: Gelderland, Overijssel, Groningen en Drenthe
niet-aanvaarde politieke functies
kabinetsformateur/minister-president, 26 maart 1959
minister-president, oktober 1966
Publicaties van/over
literatuur/documentatie
J.H.Th.M. Cuppen, "J.R.M. van den Brink: wetenschapper, minister en bankier", in: "Politieke Opstellen 6" (1986)
J.M.M.J. Clerx, "De economische politiek van minister Van den Brink", in: "Politieke Opstellen 6" (1986)
M.D. Bogaarts, "De periode van het kabinet-Beel 1946-1948. Parlementaire Geschiedenis van Nederland na 1945", Band B (Nijmegen, 1989), 1225 e.v.
J.M.M.J. Clerx, "Economische expansie door liberalisatie", in: P.F. Maas (ed.), "Het kabinet-Drees-Van Schaik. Liberalisatie en sociale ordening. 1948-1951", Band A, 384 e.v.
Melchior Bogaarts, "Een katholieke econoom met een missie: J.R.M. van den Brink (1915-2006)", in: Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2007, 153
Familie/gezin
In de uitgebreide versie zijn, indien bekend, de familierelaties opgenomen.