1.

Onschendbaarheid

Dit in de Grondwet (artikel 71) vastgelegde beginsel maakt een vrije politieke discussie mogelijk. De Tweede en Eerste Kamer kennen echter wel regels over wat is toegelaten in debatten. Die zijn vastgelegd in hun reglementen van orde. Zo is het niet toegestaan om te beledigen, om te spreken over zaken die geheim moesten blijven of om op te roepen tot onwettige handelingen. De Kamervoorzitter kan dan eventueel tuchtmaatregelen nemen, zoals het ontnemen van het woord of het uitsluiten van verdere deelname aan de vergadering.

Bij de Grondwetsherziening van 1937 is voorgesteld het mogelijk te maken om de onschendbaarheid van revolutionaire volksvertegenwoordigers op te heffen en hen uit gekozen lichamen te verwijderen. De voorstellen daartoe, die zich met name richtten tegen de NSB en de CPN, haalden echter bij de tweede lezing geen tweederde meerderheid.

In hoeverre de parlementaire immuniteit politici ook buiten de vergaderza(a)l(en) meer vrijheid geeft om zich te uiten, is ter beoordeling van de rechter. In 1939 werd een katholiek Tweede Kamerlid tot een boete veroordeeld, nadat hij een NSB-Kamerlid na het sluiten van de vergadering voor landverrader had uitgemaakt.

De vrijheid van politici om de grenzen van het strafrecht op te zoeken, gaat verder dan alleen de parlementaire immuniteit. In de zaak-Wilders (juni 2011) sprak de rechtbank van Amsterdam Geert Wilders vrij van discriminatie en van het aanzetten tot haat, omdat uitlatingen door hem waren gedaan in het kader van het algemene maatschappelijk debat over moslims en de islam. In 2020 werd hij evenwel veroordeeld wegens groepsbelediging voor buiten het parlement gedane uitlatingen.


Meer over