Staatscommissie-Van Schaik

De staatscommissie Van Schaik werd op 17 april 1950 ingesteld bij koninklijk besluit door het kabinet-Drees/Van Schaik. Zij moest naar aanleiding van de dekolonisatie en de komst van internationale organen een algehele herziening van de Grondwet voorbereiden.

In januari 1954 publiceerde de staatscommissie haar eindrapport. De commissie stelde onder meer voor om het ledenaantal van de Tweede en Eerste Kamer uit te breiden, het budgetrecht van de Eerste Kamer te beperken en de minimum leeftijd voor het passieve kiesrecht te verlagen van 30 naar 23 jaar.

De regering diende in aansluiting op deze aanbevelingen een aantal wetsvoorstellen in. In 1956 stemde het parlement in met de uitbreiding van het ledenaantal van de Eerste en Tweede Kamer en in 1963 met het verlagen van de minimum leeftijd voor het passieve kiesrecht naar 25 jaar.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Aanleiding

Na de Tweede Wereldoorlog leefde vrij breed de gedachte dat de Grondwet verouderd was. Een staatsrechtelijke opknapbeurt werd wenselijk geacht. Zaken als de verhouding tussen regering en parlement, de werking van het tweekamerstelsel en de taken van het parlement dienden opnieuw bekeken te worden.

Verder maakte veranderde verhoudingen in het Koninkrijk (een zelfstandiger positie van Suriname en de Nederlandse Antillen) een nieuwe rechtsorde en daarmee aanpassingen in de Grondwet wenselijk. Over de nieuwe rechtsorde was in 1948 naar aanleiding van het werk van staatscommissie-Beel II al een artikel in de Grondwet opgenomen. Er was nu nóg een grondwetsherziening nodig, om deze nieuwe rechtsorde verder uit te werken.

2.

Samenstelling

naam

functie

politieke kleur

mr. J.R.H. van Schaik

viceminister-president (voorzitter)

KVP

mr. J.H. van Maarseveen

minister (ondervoorzitter)

KVP

mr. R. Kranenburg

voorzitter Eerste Kamer, later lid Raad van State

PvdA

mr. W.C.L. van der Grinten

staatssecretaris van Economische Zaken, hoogeleraar

KVP

mr. J.M. Kan

secretaris

 

dr. L.J.M. Beel (tot 1953)

hoogleraar

KVP

mr.dr. G. van den Bergh

hoogleraar

PvdA

mr. N. Debrot (vanaf 1951)

vertegenwoordiger Antillen in Nederland

partijloos

dr. A.M. Donner

hoogleraar

ARP

mr.dr. J.P.A. François

hoogleraar

partijloos

Jhr.dr. M. van der Goes van Naters

fractievoorzitter Tweede Kamer

PvdA

M.P. Gosira (tot 1951)

vertegenwoordiger Antillen in Nederland

partijloos

mr. J.P. Hooykaas

hoogleraar

partijloos

mr. J.A. Jonkman

Eerste Kamerlid

PvdA

dr. W.J.A. Kernkamp (tot 1953)

hoogleraar

CHU

dr. J.H.A. Logemann

hoogleraar

PvdA

mr. A.N. Molenaar

fractievoorzitter Eerste Kamer

VVD

mr. P.J. Oud

fractievoorzitter Tweede Kamer

VVD

mr.dr. R.H. Pos

vertegenwoordiger Suriname in Nederland

partijloos

mw. mr. H.J.D. Revers

adjunct-directeur VNG

PvdA

mr. C.P.M. Romme

fractievoorzitter Tweede Kamer

KVP

dr. A.A.L. Rutgers

lid Raad van State

ARP

dr. J. Schouten

fractievoorzitter Tweede Kamer

ARP

H.W. Tilanus

fractievoorzitter Tweede Kamer

CHU

mr.dr. P.J. Witteman

Eerste Kamerlid

KVP

3.

Opdracht en onderwerpen

De staatscommissie kreeg de opdracht om een algehele herziening van de Grondwet voor te bereiden. Hierbij moest ze in het bijzonder aandacht besteden aan een mogelijke grondwetswijziging naar aanleiding van de ontwikkelingen in Indonesië en Suriname.

Deze ontwikkelingen gaven namelijk aanleiding aan de behoefte om een nieuwe rechtsorde tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen te ontwikkelen. Hierover was al een bepaling in de Grondwet opgenomen in 1948. De staatscommissie moest hier nu een nieuwe bepaling aan toevoegen, waarbij ze rekening moest houden met het artikel uit 1948.

De staatscommissie hield zich dus met vele onderwerpen bezig, waarvan uitbreiding van het ledental van beide Kamers, een andere procedure voor Grondwetsherziening, verlaging van de kiesrechtleeftijd en de positie van de Eerste Kamer de meest in het oog springende waren.

4.

Conclusies/aanbevelingen

In januari 1954 bracht de staatscommissie haar eindrapport uit. Eerder, in juli 1951, had ze al een tussenrapport gepubliceerd over het ledenaantal van beide Kamers. In haar aanbevelingen betrok de staatscommissie vooral de Eerste Kamer, het passieve kiesrecht, het aantal Kamerleden en de procedure voor Grondwetsherziening.

Eerste Kamer

Op zes leden na wenste de commissie het budgetrecht van de Eerste Kamer te beperken. De Eerste Kamer zou alleen nog de begrotingshoofdstukken Huis der Koningin, Hoge Colleges van Staat en Nationale Schuld dienen te behandelen. Zij zou wel jaarlijks met de regering kunnen debatteren over het algemene regeringsbeleid.

Vrijwel unaniem stelde de commissie voor de zittingsduur terug te brengen van zes naar vier jaar, waarbij alle leden tegelijkertijd moesten worden gekozen. Eén lid was voorstander van rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer.

Verlaging leeftijd passief kiesrecht

De commissie stelde unaniem voor de minimumleeftijd om gekozen te worden tot Kamerlid te verlagen van 30 naar 23 jaar.

Uitbreiding aantal Kamerleden

Vanwege de toegenomen werkzaamheden en omdat sommige Kamerleden ook in internationale organen actief waren, werd voorgesteld het aantal leden van de Tweede Kamer te verhogen van 100 naar 150 en dat van de Eerste Kamer van 50 naar 75.

Een minderheid van de commissie stelde voor om stemoverdracht voor Kamerleden die in het buitenland verbleven mogelijk te maken.

Procedure Grondwetsherziening

De commissie stelde in meerderheid voor de tweede lezing van een voorstel tot Grondwetsherziening te laten behandelen in een aparte Kamer voor Grondwetsherziening. Daarin diende een tweederde meerderheid een vereiste blijven om een voorstel aan te nemen. Enkele leden kozen voor een drievijfde meerderheid.

Vereenvoudigde wetgeving

De commissie wees in meerderheid het openen van een mogelijkheid tot vereenvoudigde wetgeving af. Daarbij zouden wetsvoorstellen in beide Kamers ook stilzwijgend kunnen worden goedgekeurd, zonder echte parlementaire behandeling.

5.

Resultaten

De voorstellen van de commissie werden slechts gedeeltelijk overgenomen door de regering.

In 1952 verwierp de Eerste Kamer wetsvoorstellen tot uitbreiding van het ledental van de Tweede en Eerste Kamer. Het voorstel over het ledental van de Tweede Kamer kreeg bij de tweede lezing geen tweederde meerderheid. Daarbij speelde vooral verzet mee tegen de mogelijkheid van stemoverdracht, wat een onderdeel van het voorstel was. Dit had de regering, ondanks dat hier slechts een minderheid van de staatscommissie voorstander van was, overgenomen uit het eindrapport.

In 1956 werd de uitbreiding van het ledental alsnog gerealiseerd. De mogelijkheid van stemoverdracht maakte toen geen onderdeel uit van het voorstel.

Een verlaging van de minimum leeftijd voor passief kiesrecht werd pas bij een beperkte Grondwetsherziening in 1963 gerealiseerd. De leeftijd ging echter niet van 30 naar 23 jaar, maar naar 25 jaar terug. Een voorstel om de minimumleeftijd van 30 jaar in de Eerste Kamer te handhaven verwierp het parlement.

Een wetsvoorstel over instelling van een Kamer van Grondwetsherziening werd ingetrokken, omdat daar onvoldoende steun in de Tweede Kamer voor bleek te zijn.


Meer over