bron: Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie
Vooraanstaand katholiek Tweede Kamerlid uit een bekend Gelders geslacht. Afgevaardigde voor het district Breda en later voor Nijmegen. Ageerde in 1871 tegen het schrappen van de gelden voor het gezantschap bij de Paus en was een belangrijk tegenstander van de onderwijswet in 1878. Is in die zin als één van de eerste politieke voormannen van de katholieken te beschouwen. Min of meer de leider van de katholieke fractie. Maakte deel uit van de Grondwetscommissie in 1883, maar overleed in 1884. Krachtig gebouwde man. Vaak en lang sprekend, met een doordringend basgeluid, en met de nodige gebaren.
conservatief (katholiek), Bahlmanniaan ('Centrum')
functie(s) in de periode 1871-1884: lid Tweede Kamer
lid Provinciale Staten van Gelderland, van 5 juli 1853 tot 3 juli 1877 (voor het kiesdistrict Zevenaar)
rechter-plaatsvervanger Arrondissementsrechtbank te Arnhem, van 1 juni 1861 tot 1 april 1869
raadsheer Gerechtshof te Arnhem, van 1 april 1869 tot 3 april 1884
lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 18 september 1871 tot 22 december 1875 (1871-1875 voor het kiesdistrict Breda, september-december 1875 voor het kiesdistrict Nijmegen)
lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 22 februari 1876 tot 3 april 1884 (voor het kiesdistrict Nijmegen)
Nevenfuncties
lid Staatscommissie inzake de Grondwetsherziening (Staatscommissie-J. Heemskerk), van 11 mei 1883 tot 18 maart 1885
afgeleide functies, presidia etc.
lid Centrale Afdeling (Tweede Kamer der Staten-Generaal), van januari 1882 tot april 1882
voorzitter Commissie van Rapporteurs voor hoofdstuk VIIb (Financiën) 1882 (Tweede Kamer der Staten-Generaal)
Opleiding
In de uitgebreide versie is een overzicht van de opleiding(en) opgenomen.
Activiteiten
als parlementariër
Voerde in de Kamer regelmatig het woord over uiteenlopende zaken (justitie, kiesrecht, onderwijs, militaire aangelegenheden, koloniën)
Wetenswaardigheden
algemeen
In 1876 was een tussentijdse verkiezing nodig vanwege zijn benoeming tot raadsheer na totstandkoming van de nieuwe Wet op de rechterlijke organisatie
Werd in september 1880, maart 1881 en september 1882 als derde op de voordracht voor het Tweede Kamervoorzitterschap gezet
uit de privésfeer
Oprichter van de Utrechtse Onderwijzersbond
Zijn eerste echtgenote was een kleindochter van M. Helmich, lid Notabelenvergadering
Een zoon van hem was gedeputeerde van Gelderland
De halfzus van zijn eerste echtgenote was getrouwd met J.N.J. Heerkens, buitengewoon lid Tweede Kamer
Zijn schoonvader was raadsheer in het Hooggerechtshof en in de Hoge Raad
verkiezingen
Werd in 1868 bij de algemene verkiezingen in het district Zutphen verslagen door de liberalen Dam en Lenting
Versloeg in 1871 bij de periodieke verkiezing in het district Breda N.R.H. Guljé (lib.)
Werd in 1875 in de districten Breda en Nijmegen gekozen en opteerde voor Nijmegen. Versloeg in Breda J.H. van Mierlo en in Nijmegen W. Francken.
Werd in 1879 met ruim 90 procent van de stemmen gekozen
Versloeg in 1883 K.W. van Gorkum (lib.)
niet-aanvaarde politieke functies
minister van R.K. Eredienst, januari 1868
Publicaties van/over
literatuur/documentatie
Lavater jr., "Politieke Photografien van de aftredende leden der Tweede Kamer" (1879)
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel I, 1379
Familie/gezin
In de uitgebreide versie zijn, indien bekend, de familierelaties opgenomen.