Meerderheden in de provincie

28 maart 2007, column J.Th.J. van den Berg

Een maand vóór de statenverkiezingen nam ik deel aan een discussieprogramma van de Limburgse radiozender. Daar haalde ik mij de verontwaardiging op de hals van de eveneens aanwezige gedeputeerde, Odile Wolfs, tevens lijsttrekker van de PvdA aldaar.

Centraal stond het boek van de politicoloog Klaartje Peters, "Opgeblazen Bestuur", waarin zij zware kritiek uitoefent op karakter en gewicht van het provinciale bestuur in Nederland. Om maar vooral het contact met de kiezer niet helemaal te verliezen, zo betoogt Peters, houden provinciale besturen zich met allerlei zaken bezig die niet op hun terrein liggen maar op dat van nationale of lokale besturen. Die beide worden dan ook, aldus Peters, nogal in de weg gelopen door de provincies. Deze willen zich aldus voor de burger meer zichtbaar maken en daardoor aan vertrouwen winnen. Dat het met de liefde voor de provinciale democratie niet echt goed is gesteld, blijkt telkens weer, vindt Peters, uit de dalende opkomst bij provinciale verkiezingen. Zij bepleit groter provinciale terughoudendheid en van de weeromstuit zelfs afschaffing van de verkiezingen voor provinciale staten.

Nu is afschaffing van verkiezingen een wel erg radicale ingreep, zeker indien men in aanmerking neemt dat een opkomst van rond de 47,7 % - waarop de opkomst zich nu ook lijkt te stabiliseren - internationaal vergeleken zo slecht nog niet is.

In de radio-uitzending moest ik bekennen dat statenverkiezingen niet werkelijk een feest van de democratie zijn. Immers, wat kiezers ook doen, voor de samenstelling van de colleges van GS maakt hun keuze niets uit. Er komt toch steeds weer, in verreweg de meeste provincies, precies dezelfde coalitie van CDA, PvdA en VVD, zo merkte ik op. Als gezegd, grote verontwaardiging bij de gedeputeerde, die volhield dat kiezersuitspraken er wel degelijk toe deden. Waarop ik, erg onaardig, antwoordde dat wisseling van partijen in GS hoofdzakelijk het gevolg zijn van bedrijfsongelukken, zoals dat van 2003 in Noord-Holland. Daar immers vloog tijdens de eerste dagen van de collegevorming de PvdA al uit de bocht. Zeker, zo voeg ik er nu aan toe, is er soms sprake van een echt andere coalitie, zoals in Zuid-Holland, waar in 1999 GroenLinks sterk had gewonnen en deel kon nemen aan het college. In Groningen is er in de jaren tachtig een tijd gewerkt met een coalitie van PvdA en VVD, maar de relatie met de verkiezingsuitslag was niet erg rechtstreeks. Het algemene beeld is echter dat van een ijzeren stabiliteit: wat er ook gebeurt, er komt steeds hetzelfde college.

Wat zien wij nu, een maand na de jongste statenverkiezingen met hun enorme winst voor de SP? Vrijwel nergens maakt de SP ook maar een schijn van kans om deel te gaan nemen aan een college van GS. In Brabant en Limburg, waar zij de op één na grootste partij is geworden, na een verdrievoudiging van haar aanhang, komt er doodleuk weer een college van CDA, PvdA en VVD. In de andere provincies is het van hetzelfde laken een pak. Mevrouw Wolfs is haar verontwaardiging na twee maanden ongetwijfeld helemaal kwijtgeraakt.

Provinciale verkiezingen doen denken aan die voor het Europese Parlement. Hoe dat er ook uit komt te zien, op de politieke samenstelling van de Europese Commissie heeft de verkiezingsuitslag geen enkele invloed. In Europees kader valt dit nog te begrijpen (ook te billijken?) omdat de lidstaten de commissarissen voordragen. Die hebben meer te rekenen met nationale politieke verhoudingen dan met die in het Europese Parlement. Dat excuus, als het er een is, hebben provincies niet.

Een democratie die deze naam verdient zal een weerspiegeling zijn, niet alleen van meerderheden als zodanig, maar ook van wisselende voorkeuren onder de kiezers. Als dat niet kan - soms, maar alleen soms kan het niet - hebben coalitie vormende partijen het een en ander uit te leggen.



Andere recente columns