Aftredende bewindslieden

Het komt regelmatig voor dat een minister of staatssecretaris tussentijds aftreedt. Als een minister om politieke redenen moet aftreden, spreken we van een ministerscrisis.

Voor het vertrek van bewindslieden kunnen diverse redenen zijn. Zo kan de Tweede Kamer expliciet of impliciet het vertrouwen in bewindslieden opzeggen. Ook kunnen bewindslieden politieke verantwoordelijkheid nemen voor misstanden of hun politieke lot verbinden aan een wetsvoorstel. Daarnaast kunnen persoonlijke redenen, een conflict met collega's over het te voeren beleid of een benoeming in een andere (bijvoorbeeld internationale) functie aan een vertrek ten grondslag liggen.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

De rol van de Tweede Kamer

Opvallend is dat door de Tweede Kamer vrijwel nooit expliciet het vertrouwen wordt opgezegd. Aangenomen moties van afkeuring of wantrouwen waren er in de parlementaire geschiedenis zelden. Ook leidde het onjuist of onvolledig informeren van de Tweede Kamer lang niet altijd tot het aftreden van bewindslieden. In de meeste gevallen zagen bewindslieden zelf (na ernstige kritiek) aanleiding om op te stappen, zoals staatssecretaris Harbers in 2019 deed.

Bij iedere reden tot aftreden is hieronder een korte uitleg gegeven. Daarnaast treft u van iedere reden enkele voorbeelden.

2.

Expliciete opzegging van vertrouwen

Als er een motie van wantrouwen wordt ingediend tegen een bewindspersoon of als de begroting van een ministerie wordt verworpen is er sprake van een expliciete opzegging van vertrouwen. Dit kan voor een bewindspersoon reden zijn om af te treden.

Een expliciete opzegging van vertrouwen komt vrijwel niet voor. De laatste minister die aftrad nadat de begroting was verworpen, was in 1919 minister Bijleveld van Marine. Eerder deed zich dat voor in 1883 en 1890 toen de begroting voor Koloniën werd verworpen en respectievelijk de ministers Van Bloemen Waanders en Keuchenius aftraden.

3.

Impliciete opzegging van vertrouwen

Meestal wachten bewindslieden een motie van wantrouwen niet af en houden ze de eer aan zichzelf. Dit doen ze door na ernstige kritiek, nog voordat een motie van wantrouwen ingediend is, af te treden. Als er ernstige kritiek wordt geuit in het parlement, zonder dat dit formeel bekrachtigd wordt met een motie van wantrouwen, is er sprake van een impliciete opzegging van vertrouwen. Dit komt veel vaker voor dan een expliciete opzegging van vertrouwen.

Voorbeelden

In januari 2017 stapte minister Van der Steur op na nieuwe onthullingen over zijn rol als Kamerlid bij de beantwoording van vragen over de zgn. Teevendeal. Na zijn beantwoording in eerste termijn in de Tweede Kamer deelde hij mee dat hij moest constateren dat er onvoldoende vertrouwen was om te kunnen aanblijven.

De harde conclusies van het rapport van de enquêtecommissie Fyra waren op 28 oktober 2015 voor staatssecretaris Wilma Mansveld reden om af te treden.

Op 30 januari 2014 bood staatssecretaris van Financiën Frans Weekers zijn ontslag aan. Dat deed hij nadat er een dag eerder tijdens een Tweede Kamerdebat ernstige kritiek was geuit op zijn aanpak van problemen met het uitbetalen door de Belastingdienst van toeslagen. Nog voor een motie van wantrouwen was ingediend, kondigde hij zijn vertrek aan.

4.

Aanvaarding politieke verantwoordelijkheid

Als er ernstige kritiek wordt geuit, zonder dat hierover een motie van wantrouwen is ingediend én zonder dat de Kamer zich uitgesproken heeft, kunnen bewindslieden besluiten af te treden. In dit geval aanvaardt hij of zij politieke verantwoordelijkheid.

Voorbeelden

Demissionair minister van Buitenlandse Zaken Sigrid Kaag en demissionair minister van Defensie Ank Bijleveld traden op 17 september 2021 af na de evacuatie van Nederland uit Afghanistan. Een meerderheid in de Tweede Kamer steunde een motie van afkeuring na een debat over de gang van zaken omtrent de evacuatie. Het kabinet zou te traag gehandeld en signalen genegeerd hebben waardoor Nederlanders en Afghanen die voor Nederland werkten Afghanistan niet tijdig konden verlaten. Kaag en Bijleveld verbonden hun conclusies aan de aangenomen motie.

Staatssecretaris Harbers van Justitie en Veiligheid trad in mei 2019 af, nadat onder zijn verantwoordelijkheid vertekende cijfers over criminaliteit onder asielzoekers naar buiten waren gebracht. Zware misdrijven als (poging tot) moord en verkrachting waren in een rapportage onder de categorie 'overige' opgenomen. De Tweede Kamer achtte dat het geven van onvolledige en onjuiste informatie. Hoewel de staatssecretaris opzet tot verdoezelen ontkende, erkende hij dat het een ernstige fout was en stapte hij op.

Zonder dat de Tweede Kamer zich had kunnen uitspreken, trad in maart 2015 minister Opstelten van Veiligheid en Justitie af. Aanleiding was de ontdekking dat op zijn ministerie toch te achterhalen bleek welk bedrag was gemoeid met een deal in 2000 van het OM met de drugscrimineel Cees H. In een debat in 2014 had Opstelten laten weten dat die informatie niet was te achterhalen. Na publicaties in de media werd een nieuw onderzoek ingesteld, waarbij alsnog digitale gegevens boven water kwamen. Staatssecretaris Teeven, als officier van justitie betrokken bij die deal, volgde het voorbeeld van zijn minister.

5.

Parlementaire nederlaag

Als een bewindspersoon zijn of haar politieke lot heeft verbonden aan een wetsvoorstel en dit wetsvoorstel vervolgens wordt verworpen door het parlement, kan hij of zij hier conclusies uit trekken en aftreden. Ook van deze reden tot aftreden zijn maar weinig voorbeelden.

Voorbeelden

Op 23 maart 2005 trad minister De Graaf, vicepremier en minister van Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties af, nadat de avond ervoor de Eerste Kamer een door hem verdedigde Grondwetswijziging had verworpen. Door die herziening zou de benoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koningin uit de Grondwet worden gehaald, waarmee de weg vrij zou komen voor de gekozen burgemeester en gekozen Commissaris. Toen De Graaf bleek dat de VVD eigenlijk ook niets zag in het door hem voorgestelde nieuwe kiesstelsel, restte hem niets anders dan aftreden.

In 1927 trad minister Van Karnebeek van Buitenlandse Zaken af, nadat de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Verdrag met België had verworpen. De minister zag dit in 1925 gesloten verdrag, dat de verhoudingen met België moest verbeteren, als zijn levenswerk. Het bepaalde onder meer dat er een verbinding tussen de Schelde en de Rijn moest komen, en daartegen was veel verzet.

6.

Vertrouwensbreuk met een regeringspartij

Als bewindslieden kritiek krijgen van een regeringspartij kan dit reden zijn om ontslag te nemen. Het kan anders erg lastig worden om een meerderheid te verwerven in het parlement, indien wetsvoorstellen van de betreffende bewindspersoon worden behandeld.

Een voorbeeld van een aftreden na een vertrouwensbreuk is het aftreden van CDA-minister Braks van Landbouw en Visserij in 1990. Hij stapte op nadat een Kamercommissie ernstige kritiek op zijn beleid inzake visfraude had uitgeoefend. De fractie van coalitiepartner PvdA deelde die kritiek en stuurde aan op het aftreden van de minister. Het gebrek aan vertrouwen van één van de regeringspartijen was voor Braks voldoende reden om ontslag te nemen.

7.

Vertrouwensbreuk met eigen partij

Het kan ook voorkomen dat er een gebrek aan vertrouwen is binnen de partij van de bewindspersoon zelf.

Voorbeelden

In november 2008 zegden PvdA-vicepremier Bos, fractievoorzitter Hamer en partijvoorzitter Ploumen het vertrouwen op in minister Vogelaar. Zij vonden dat zij op haar beleidsterreinen onvoldoende resultaten had bereikt en hadden er geen vertrouwen in dat die resultaten er wel zouden komen.

Staatssecretaris Ter Veld trad in 1993 af omdat de PvdA-Tweede Kamerfractie ernstige kritiek had op haar plannen voor bezuinigen op de bijstand. Ter Veld kreeg het verwijt onvoldoende te communiceren met de PvdA-fractie.

8.

Intern conflict

Binnen het kabinet kunnen ministers of staatssecretarissen onderling met elkaar in conflict komen. Er kan dan een intern conflict ontstaan. Bij een intern conflict gaat het vaak om meningsverschillen over het te voeren beleid. Naar aanleiding van dit conflict kunnen bewindslieden concluderen dat er een onwerkbare situatie is ontstaan en opstappen.

Voorbeelden

Staatssecretaris Nijs moest in juni 2004 aftreden nadat er een onwerkbare verhouding tussen haar en minister Van der Hoeven was ontstaan. Nijs had zich in een interview kritisch over minister had uitgelaten. Ondanks excuses hiervoor drong de VVD-top aan op haar vertrek.

In 2002 traden de ministers Bomhoff en Heinsbroek (beiden LPF) af, omdat tussen hen tweeën een onwerkbare situatie was ontstaan. De beide andere regeringspartijen, CDA en VVD, zagen in de voortdurende conflicten en het gebrek aan politieke leiding bij de LPF aanleiding om het vertrouwen in het gehele kabinet op te zeggen, hoewel er feitelijk geen sprake was van een inhoudelijk conflict.

9.

Benoeming in andere functies

Een veelvoorkomende reden om tussentijds af te treden of na een regeringsperiode niet terug te keren voor bewindslieden is een benoeming in een andere functie. Vaak betreft het een functie in de internationale of Europese politiek. Het kan echter ook gaan om een functie in het lokaal- of partijbestuur.

Voorbeelden

Minister Timmermans van Buitenlandse Zaken trad in 2014 af om namens Nederland lid te worden van de Europese Commissie. Minister Donner stapte in december 2011 uit het kabinet na zijn benoeming tot vicepresident van de Raad van State. Staatsecretaris Aboutaleb verliet in 2009 het kabinet om burgemeester te worden in Rotterdam en staatssecretaris Rutte trad in 2006 terug nadat hij tot fractievoorzitter van de VVD was gekozen.

Enkele bewindslieden traden aan het einde van de regeringsperiode af, omdat zij benoemd waren in een andere functie. In 2023 werd minister Sigrid Kaag benoemd tot VN-coördinator humanitaie hulp aan Gaza. Verder waren dat onder anderen de ministers d'Ancona en Maij-Weggen, die in 1994 lid van het Europees Parlement werden, minister Deetman die in 1989 Tweede Kamervoorzitter werd, staatssecretaris Wim Polak die in 1977 burgemeester van Amsterdam werd, en minister Lieftinck die in 1952 bewindvoerder van de Wereldbank werd.

10.

Persoonlijke redenen

Naast bovenstaande politieke redenen om af te treden kunnen er ook persoonlijke redenen aan het vertrek van bewindslieden ten grondslag liggen. Hierbij kan het om gezondheidsredenen of familieaangelegenheden gaan, maar ook om integriteitskwesties.

Voorbeelden

In september 2022 trad minister Henk Staghouwer van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit af omdat hij zichzelf niet de juiste persoon vond om leiding te geven aan de opgaven die er lagen rondom de stikstofproblematiek.

In maart 2020 trad minister Bruno Bruins voor medische zorg af. Hij was verantwoordelijk voor de coördinatie van de strijd tegen het coronavirus, en daardoor oververmoeid geraakt. Gezien de verwachte hersteltijd vond hij aanblijven niet verantwoord.

In mei 2010 trad staatssecretaris De Vries van defensie na melding van problemen in de relationele sfeer vanwege een verhouding met zijn (voormalige) adjudant.

In 2002 stapte al op de dag van haar aantreden staatssecretaris Bijlhout op vanwege door haar verzwegen betrokkenheid bij milities ten tijde van het bewind-Bouterse in Suriname.

Minister Peper trad in 2000 af vanwege beschuldigingen aan zijn adres over zijn declaratiegedrag als burgemeester van Rotterdam. Peper wilde zijn 'handen vrij' houden om zich tegen die beschuldigingen te kunnen verweren, en meende dat als minister niet te kunnen doen.


Meer over


Bent u als journalist of wetenschapper op zoek naar statistische gegevens over personen uit het biografisch archief, bijvoorbeeld gemiddelde leeftijd, ervaring, herkomst, beroep, m/v of zittingsduur? De redactie van PDC kan deze gegevens onder voorwaarden beschikbaar stellen voor wetenschappelijk onderzoek en journalistieke publicaties. Neem voor meer informatie contact op.

Op bovenstaande tekst en gegevens zijn auteursrechten van PDC van toepassing; overname, in welke vorm dan ook, is zonder expliciete goedkeuring niet toegestaan. Ook de afbeeldingen zijn niet rechtenvrij.