Kabinetscrisis 1966: de Nacht van Schmelzer

Het slot van de algemene beschouwingen over de begroting voor 1967 in de nacht van 13 op 14 oktober 1966 staat bekend als de Nacht van Schmelzer. Het debat eindigde namelijk in de nachtelijke uren met de aanneming van een door KVP-fractievoorzitter Schmelzer ingediende motie, die door het kabinet-Cals tot motie van wantrouwen was verklaard. Die stemmingsuitslag leidde tot de val van het kabinet.

De 'Nacht' kan worden gezien als het begin van een periode van polarisatie in de Nederlandse politiek en van radicalisering van de PvdA. In die partij was overigens al eerder dat jaar 'Nieuw Links' actief geworden; een beweging die aanstuurde op vernieuwing van de PvdA. Daarnaast ontstond er na de 'Nacht' een goede voedingsbodem voor de nieuwe partij D'66 (opgericht 30 april 1966). D66 pleitte voor staatkundige vernieuwing.

De onrust in de christendemocratische partijen nam eveneens toe, hetgeen resulteerde in de afscheiding van een aantal prominente KVP'ers en ARP'ers en in vorming van de PPR.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Voorgeschiedenis

1966 was een verkiezingsjaar. Op 23 maart werden er Statenverkiezingen gehouden. De grootste regeringspartijen leden daarbij aanzienlijk verlies. Ten opzichte van de Kamerverkiezingen van 1963 verloor de PvdA 4,5 procent en de KVP 1,5 procent. Grote winnaars waren de Boerenpartij (ruim 4,5 procent winst), de CHU en de PSP.

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1 juni bleef dit beeld vrijwel gehandhaafd, al was er nog meer winst voor de Boerenpartij en stabiliseerde de PvdA zich. De KVP verloor nog iets meer terrein.

Als oorzaken van dit resultaat werden gezien de gezagscrisis die in Amsterdam leek te bestaan, met name rond het huwelijk van prinses Beatrix, enkele impopulaire maatregelen van minister Vondeling (PvdA) van Financiën en een economische recessie, die gepaard ging met fabriekssluitingen.

Kort na de zomer besloot de PvdA dat minister van Economische Zaken Joop den Uyl bij de verkiezingen van 1967 Vondeling zou opvolgen als lijsttrekker.

2.

De begroting

Na langdurig kabinetsberaad werd pas eind augustus overeenstemming bereikt over het loon- en prijsbeleid en de begrotingspolitiek. Sinds het aantreden van het kabinet waren de uitgaven fors verhoogd. Omdat er sprake was van enige oververhitting van de economie besloot het kabinet de groei enigszins af te remmen. Desondanks zouden de uitgaven op de begroting 1967 met f. 2070 miljoen stijgen, een groei van 11 procent.

Om de uitgaven te dekken, werden enkele belastingverhogingen voorgesteld. Uitsluitend in 1967 zou de accijns op benzine worden verhoogd. De tijdelijke verhoging van de vennootschapsbelasting werd gehandhaafd. Het wegwerken van achterstanden bij het opleggen van belastingaanslagen, maakte het afzien van andere belastingverhogingen mogelijk.

Er werden ook enkele verlagingen in het vooruitzicht gesteld, met name voor alleenstaanden van boven de 40 jaar. Door een krachtig prijsbeleid hoopte het kabinet de loonontwikkeling in de hand te kunnen houden. Verder zou het sparen worden bevorderd.

3.

Het debat in eerste termijn

De algemene politieke en financiële beschouwingen begonnen op 11 oktober. VVD-fractieleider Toxopeus opende met een frontale aanval op het kabinetsbeleid. Hij daagde de regeringsfracties (met name KVP en ARP) uit zich duidelijk uit te spreken over de vraag of zij het regeringsbeleid nog steunden. Oppositiepartij CHU vroeg om een ander beleid, met name op financieel gebied.

KVP-fractievoorzitter Schmelzer stelde een aantal klemmende vragen over de begroting en de inkomenspolitiek. Minister Vondeling diende aan te tonen dat de begroting degelijk was. Was het uitgavenpeil niet te hoog, zo vroeg Schmelzer het kabinet. De visie van de KVP-fractie werd onderbouwd door financieel woordvoerder Notenboom.

De fractievoorzitter van de PvdA, Nederhorst, wilde trouw blijven aan het door zijn partij in 1965 gegeven 'jawoord'. Wel vroeg hij duidelijkheid van de KVP. ARP-fractievoorzitter Roolvink hield zich het recht voor met amendementen te komen om de begroting solider te maken.

Minister-president Cals benadrukte in zijn antwoord op 13 oktober, dat het financiële beleid het beleid van het gehele kabinet was. Het kabinet vormde een team. Hij vroeg het nadrukkelijke vertrouwen van de Kamer voor dat beleid. Dat vertrouwen noemde hij een absolute voorwaarde om het werk te kunnen voortzetten. Minister Vondeling ontkende dat de begroting niet solide zou zijn. Er was volgens hem geen sprake van dat er een kuil was gegraven voor een volgend kabinet.

4.

De tweede termijn

Het debat werd 's-avonds vanaf 20.00 uur voortgezet. Direct diende oppositieleider Toxopeus een motie in, waarin om herziening van het uitgaven- en belastingbeleid werd gevraagd en waarin verschuiving van lasten naar 1968 werd afgewezen.

KVP-fractievoorzitter Schmelzer achtte de door het kabinet gegeven antwoorden op zijn 'klemmende vragen' niet geheel bevredigend. Hij kwam met drie aanvullende vragen: over de dekking van uitgaven, over prioriteiten bij de rijksuitgaven en over het door het kabinet te voeren loonbeleid.

Nederhorst van de PvdA herhaalde zijn verzoek aan KVP en ARP om zich volmondig achter het kabinetsbeleid te scharen. De ARP-fractie kwam bij monde van voorzitter Roolvink met een eigen motie, die vroeg alsnog het dekkingsplan van de begroting 1967 aan te passen, indien de loonontwikkeling dat nodig maakte.

De tweede termijn van de Kamer eindigde om 23.54 uur. Voorzitter Van Thiel deelde mee dat het KVP-lid De Kort eigenlijk met ingang van 14 oktober ontslag had genomen. Omdat de vergadering van 13 oktober echter na 24.00 uur zou worden voortgezet, bepaalde de voorzitter dat De Kort de vergadering ook na dat tijdstip mocht blijven bijwonen.

In tweede termijn antwoordde minister Vondeling als eerste en Cals als tweede. Cals vond dat de motie-Roolvink deels een open deur intrapte en anderzijds voorbarig was. De motie-Toxopeus noemde hij een motie van wantrouwen. Hij meende dat hij op de vragen van Schmelzer vertrouwenwekkende antwoorden had gegeven. Wederom vroeg hij aan de Kamer duidelijkheid te geven over de vraag of er voldoende steun was voor het kabinetsbeleid.

5.

De motie-Schmelzer

Na het antwoord van Cals vroeg Schmelzer om schorsing van een uur. Uiteindelijk werd dat ruim een uur en kon de vergadering pas om 3.30 uur worden voortgezet. Schmelzer kreeg in derde termijn het woord. Hij verklaarde dat het antwoord over de uitgavenprioriteiten onvoldoende was. Ook het antwoord over het uitgavenpeil achtte hij niet toereikend en daarom diende hij namens zijn fractie een motie in.

Die motie vroeg om meer waarborgen voor een evenwichtige groei en tegen verdergaande geldontwaarding en werkloosheid. Daarom moest het kabinet maatregelen nemen ter voorkoming van extra uitgavenstijging voor 1968 en daarnaast zorgen voor een betere dekking van de begroting 1967. Schmelzer voegde eraan toe dat zijn motie niet gericht was tegen de politieke combinatie van het kabinet.

Direct na indiening, werd de vergadering op verzoek van Cals tot 04.00 uur geschorst.

6.

De stemming

VVD-fractievoorzitter Toxopeus verklaarde zich achter de motie-Schmelzer te scharen. Hetzelfde deed CHU-fractievoorzitter Beernink. PvdA-fractieleider Nederhorst zei daarentegen het kabinet geen knip voor de neus waard te vinden als het de ware betekenis van de motie niet zou onderkennen. Uit de motie sprak volgens hem wantrouwen in het kabinetsbeleid. De ARP'er Roolvink wilde eerst het oordeel van het kabinet horen.

Van de andere partijen wezen Lankhorst (PSP) en Bakker (CPN) de motie af, en gaven Jongeling (GPV), Koekoek (Boerenpartij) en Van Dis (SGP) er steun aan.

Minister-president Cals zag in de motie een uiting van wantrouwen in het financieel-economische beleid van het kabinet. Hij deelde mee dat aanvaarding ervan tot een kabinetscrisis zou leiden.

De motie werd vervolgens met 75 tegen 62 stemmen aangenomen. Behalve de oppositiepartijen VVD, CHU, SGP, BP en GPV gaf ook de overgrote meerderheid van de KVP-fractie er steun aan. Vier leden van die fractie (Van Doorn, mevrouw Kessel, Laan en Verdijk) stemden, met PvdA, ARP, CPN en PSP, tegen.

Onmiddellijk na de stemming vroeg minister-president Cals de voorzitter het debat te schorsen. Het kabinet was gevallen. Het was inmiddels 4.40 uur geworden. Op zaterdag 15 oktober bood Cals het ontslag van zijn kabinet aan.

7.

De nasleep

Het directe gevolg van de 'Nacht van Schmelzer' was de vorming van een overgangskabinet van KVP en ARP onder leiding van Jelle Zijlstra. Dat kabinet schreef voor begin 1967 vervroegde verkiezingen uit. Bij die verkiezingen verloren zowel KVP als PvdA, terwijl vooral de Boerenpartij en in mindere mate de VVD wonen. De grootste klapper maakte nieuwkomer D66, die in één keer zeven zetels haalde. Na de verkiezingen werd een kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD gevormd.

Nog belangrijker waren de gevolgen op langere termijn. In de PvdA was een enorm wantrouwen gegroeid tegen de KVP en in 1969 werd op het congres een motie-Lammers aangenomen, waarin regeringssamenwerking met de KVP werd afgewezen (de 'anti-KVP-motie'). De PvdA ging zich richten op vorming van een linkse concentratie. Naast D66 zouden daar ook progressieve christenen toe kunnen behoren.

Die hadden zich in 1968 afgescheiden van KVP en ARP en zouden later dat jaar de PPR vormen. Voormannen daarvan waren oud-minister Pieter Bogaers, oud-KVP-voorzitter Harry van Doorn en mensen als Erik Jurgens en de oud-ARP'er Bas de Gaay Fortman.

Het wantrouwen van de PvdA leidde tot polarisatie: een politiek waarin partijen zich scherp tegenover elkaar opstellen. Die polarisatie zou tot midden jaren tachtig de Nederlandse politiek beheersen.


Meer over