Rol Tweede Kamer bij benoeming Europarlementariërs

Op donderdag 15 april keurde de Tweede Kamer de geloofsbrieven van de nieuwe Europarlementariërs Thijs Reuten (PvdA) en Michiel Hoogeveen (JA21) goed, waardoor zij officieel toegelaten werden tot het Europees Parlement. Zij kwamen in het Europees Parlement als opvolgers van respectievelijk Kati Piri (PvdA) en Derk Jan Eppink (JA21), die na de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart 2021 naar de Tweede Kamer gingen.

De Tweede Kamer moet volgens de Kieswet zo snel mogelijk onderzoeken of kandidaat-Europarlementariërs daadwerkelijk tot het Europees Parlement mogen worden toegelaten. De uitslag van het onderzoek wordt door de voorzitter van de Tweede Kamer bekendgemaakt aan de benoemden en de voorzitter van het Europees Parlement. De commissie voor de Geloofsbrieven onderzoekt of de benoemden aan de vereisten, zoals minimumleeftijd, voldoen. Als de Tweede Kamer concludeert dat de benoemde inderdaad op grond van nationale bepalingen mag toetreden tot het EP, zendt de voorzitter van de Tweede Kamer een geloofsbrief van de benoemde aan de voorzitter van het EP toe.

Zodra blijkt dat een Nederlandse Europarlementariër niet voldoet aan de eisen in de Kieswet of volgens de nationale bepalingen onverenigbare betrekkingen vervult (bijvoorbeeld met een dubbelmandaat), houdt zijn of haar lidmaatschap op. De Europarlementariër moet de voorzitter van de Tweede Kamer informeren met de reden waarom hij of zij niet voldoet aan de eisen. Gebeurt dat niet, dan waarschuwt de voorzitter van de Tweede Kamer de belanghebbende schriftelijk. Het staat de voorzitter vrij om uiterlijk op de achtste dag na de dagtekening de waarschuwing aan het oordeel van de Tweede Kamer te onderwerpen.