Ministerie van Bemoeizucht

4 september 2015, column J.Th.J. van den Berg

Vanouds dient het ministerie van Binnenlandse Zaken onder andere ter bewaking van de gedecentraliseerde eenheidsstaat. Dat betekent dat het tegenover centralistische neigingen en verlangens voor het eigen recht van gemeenten en provincies dient op te komen.

Dit is temeer nodig, omdat de laatste twintig jaar de kennis over de constitutie en de rol van de gemeente als wetgever, in Den Haag verregaand is weggekwijnd. Bij de meeste ministeries zien ambtenaren gemeente en provincie als een soort HEMA-filiaal dat gehoorzaam heeft uit te voeren wat het hoofdkwartier heeft bedacht. Zowel Binnenlandse Zaken als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (en het Interprovinciaal Overleg namens de provincies) hebben een dagtaak aan het voorkomen en bestrijden van de ergste uitglijders.

De drie nu in uitvoering zijnde decentralisaties in het sociale domein laten al zien dat het begrip bij de betrokken ministeries voor de rol van de gemeente zacht gezegd niet overhoudt. Onthutsender is dat het ‘moederministerie’ van de gemeenten, zoals Binnenlandse Zaken liefkozend wordt genoemd, erbij staat te kijken en nauwelijks corrigerende invloed heeft uitgeoefend. Althans niet waarneembaar voor de buitenstaander.

Er komt nog een onaangenaam feit bij. Je kan meestal snel zien of Binnenlandse Zaken geleid wordt door een zwakke en/of ongeïnteresseerde minister, want dan is er kennelijk geen rem op de neiging van de ambtenaren daar om gemeenten te gaan betuttelen met wetsvoorstellen die hun vrijheid van handelen beperken. Ambtenaren van dit ministerie hebben doorgaans een hele dogmatiek over hoe gemeenten zouden moeten functioneren. Als daar geen zware politieke rem op wordt gezet, wordt die dogmatiek aan gemeenten opgedrongen, ongeacht of daar enige noodzaak toe bestaat. Nieuw en sterk voorbeeld daarvan vormen de gemeentelijke rekenkamercommissies.

Sinds 2002 biedt de Gemeentewet aan de lokale besturen de mogelijkheid om geheel onafhankelijke rekenkamers in te richten, naar analogie van de Algemene Rekenkamer. Gemeenten kunnen ook kiezen voor een rekenkamercommissie, die bestaat uit deskundigen en leden van de gemeenteraad. De meeste gemeenten hebben gekozen voor het laatste: het is goedkoper en het biedt raadsleden een bijzondere mogelijkheid grondig en systematisch controle uit te oefenen op de rechtmatigheid en doelmatigheid van gemeentelijke uitgaven.

Een onafhankelijke rekenkamer heeft onmiskenbaar haar eigen schoonheid, maar zij schakelt raadsleden als deelnemers uit. Die worden gedrukt in de rol van passieve getuige van een periodiek bokswedstrijdje tussen B&W en de rekenkamer.

Vervelender is dat zulk een onafhankelijke rekenkamer veel kostbaarder is dan een commissie. Dat leidt ertoe dat gemeenten dan maar samen zo’n rekenkamer inrichten, soms zelfs bestemd voor het territoir van een hele provincie. Zulk een rekenkamer heeft geen enkele band met de gemeente en haar bestuur zelf; de rapporten zijn dan ook doorgaans van een technocratisch gehalte waar niemand wat aan heeft en die het eigene van een gemeente volslagen gevoelloos negeren. Onafhankelijke rekenkamers voeden ten slotte de soms niet geringe ijdelheid van hun voorzitters, die van hun optreden graag een geheel eigen show maken. Daarbij vergeleken is het resultaat van rekenkamercommissies doorgaans nogal saai, maar wel zo nuttig.

Hoe dan ook, gemeenten kunnen zelf kiezen door wie hun de oren gewassen moeten worden. Of konden? Het Ministerie van Bemoeizucht heeft deze zomer immers bedacht dat alle gemeenten een onafhankelijke rekenkamer dienen te hebben. Van keuzevrijheid zou dan geen sprake meer zijn. In VNG Magazine van 28 augustus heeft vaste columnist André Krouwel er al de vloer mee aangedweild; ik sluit mij daar graag bij aan.

De minister kiest tegen de gemeentelijke autonomie, omdat de een of andere theoloog onder de ambtenaren dat heeft bedacht. Hij kiest tegen een constructie die de raad zelf de mogelijkheid biedt tot diepgaande controle. Hij kiest voor de duurbetaalde adviseurs, accountants en andere rekenaars die aan onafhankelijke rekenkamers een mooie boterham overhouden maar die aan het bestuur van de gemeenten geen liefde hebben verloren.

De drie genoemde decentralisaties verdienen het om door de respectieve raden grondig te worden gevolgd. Daarvoor is hun rekenkamercommissie de gelegenheid bij uitstek. Die dreigt hun nu te worden ontnomen ten faveure van vergroting van een technocratendom dat bij de decentralisaties zelf al zo’n grote rol speelt. Een Tweede Kamer die een klein beetje van gemeenten houdt, steekt daar een stokje voor.



Andere recente columns