Commissie: verscherpt begrotingstoezicht op zes landen beëindigen

Commissie neemt stappen in het kader van de buitensporigtekortprocedure
Bron: Europese Commissie: Rapid persberichten

Europese Commissie

MEMO

Brussel, 2 juni 2014

Commissie neemt stappen in het kader van de buitensporigtekortprocedure

Welke besluiten heeft de Commissie vandaag genomen met betrekking tot de buitensporigtekortprodecure?

De Europese Commissie heeft vandaag de Raad van ministers van de EU aanbevolen de buitensporigtekortprocedure (btp) stop te zetten voor zes landen: Oostenrijk, België, Tsjechië, Denemarken, Nederland en Slowakije.

De Commissie heeft ook de redenen bekendgemaakt waarom voor Finland een geplande en voorspelde overschrijding van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde voor de overheidsschuld (60 % van het bbp) wordt toegestaan. Zij is tot het besluit gekomen dat de geplande overschrijding toe te schrijven is aan de Finse steun voor de mechanismen die de financiële stabiliteit in het eurogebied moeten waarborgen. Als dusdanig is aan het schuldcriterium voldaan en moet er geen btp worden ingeleid.

De Commissie heeft bovendien geconcludeerd dat Polen en Kroatië doeltreffend gevolg hebben gegeven aan de aanbevelingen van de Raad in het kader van hun btp.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Stopzetting/inleiding van een buitensporigtekortprocedure

Voor hoeveel lidstaten loopt er momenteel een buitensporigtekortprocedure?

Er loopt op dit moment een btp voor 17 EU-lidstaten. Dat betekent dat alle EU-lidstaten behalve Bulgarije, Duitsland, Estland, Italië, Hongarije, Letland, Litouwen, Luxemburg, Roemenië, Finland en Zweden onder een btp vallen. Als de Raad de aanbevelingen van de Commissie volgt tot stopzetting van de btp voor Oostenrijk, België, Tsjechië, Denemarken, Nederland en Slowakije, zal het totale aantal landen met een btp dalen tot 11. In het voorjaar van 2011 liep er voor niet minder dan 24 lidstaten een btp.

Wat is er nodig om een buitensporigtekortprocedure stop te zetten?

Een besluit tot stopzetting van een btp is gebaseerd op een "duurzame correctie" van het buitensporige tekort. Van een dergelijke correctie is pas sprake als:

  • i) 
    uit de gegevens over het voorgaande jaar (in dit geval 2013) blijkt dat het tekort lager ligt dan 3 % van het bbp en
  • ii) 
    de prognoses van de Commissie uitwijzen dat het tekort tijdens de prognoseperiode (momenteel 2014 en 2015) niet boven de referentiewaarde van 3 % van het bbp zal stijgen.

Waarom beveelt de Commissie de Raad aan de btp voor Oostenrijk, België, Tsjechië, Denemarken, Nederland en Slowakije stop te zetten?

Oostenrijk

De btp voor Oostenrijk is in 2009 ingeleid. Nadat het overheidstekort in 2010 een piek bereikte van 4,5 % van het bbp, zakte het al in 2011 onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 %. De Commissie heeft echter geen vroegtijdige stopzetting van de btp aanbevolen omdat eventuele herstelmaatregelen voor de financiële sector het risico inhielden dat het tekort de volgende jaren weer opliep tot meer dan 3 % van het bbp. Dit risico is echter niet bewaarheid en voor 2013 heeft Oostenrijk een tekort van 1,5 % van het bbp gemeld. Volgens het stabiliteitsprogramma voor de periode 2014-2018, dat door de Oostenrijkse regering op 29 april 2014 is aangenomen, zal het tekort oplopen tot 2,7 % van het bbp in 2014 en daarna dalen tot 1,4 % van het bbp in 2015. Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie zou het overheidstekort in 2014 en 2015 respectievelijk 2,8 % en 1,5 % van het bbp bedragen. Het tekort zal tijdens de prognoseperiode dus onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven. De correctie voldoet dus aan de aanbeveling van de Raad van 2009 om het Oostenrijkse buitensporige tekort uiterlijk in 2013 te beëindigen.

België

De btp voor België is in 2009 ingeleid en in 2013 geïntensiveerd. Nadat het overheidstekort in 2009 een piek bereikte van 5,6 % van het bbp, bracht België het in 2013 terug tot 2,6 % van het bbp, overeenkomstig het besluit van de Raad van 21 juni 2013. Volgens het stabiliteitsprogramma voor de periode 2014-2017, dat door de Belgische regering op 30 april 2014 is ingediend, zal het tekort dalen tot 2,15 % van het bbp in 2014 en verder tot 1,4 % van het bbp in 2015. Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie zou het overheidstekort in 2014 en 2015 respectievelijk 2,6 % en 2,8 % van het bbp bedragen. Het tekort zal tijdens de prognoseperiode dus onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven. De correctie voldoet aan het besluit van de Raad van 2013 om het Belgische buitensporige tekort uiterlijk in 2013 te beëindigen.

Tsjechië

De btp voor Tsjechië is in 2009 ingeleid. Nadat het overheidstekort in 2009 een piek bereikte van 5,8 % van het bbp, bracht Tsjechië het in 2013 terug tot 1,5 % van het bbp, dus binnen de door de Raad vastgestelde termijn. Volgens het Tsjechische convergentieprogramma voor 2014 zal het overheidstekort in 2014 en 2015 stijgen tot respectievelijk 1,8 % en 2,3 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie zou het overheidstekort in 2014 en 2015 respectievelijk 1,9 % en 2,4 % van het bbp bedragen. Het tekort zal tijdens de prognoseperiode dus onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven. De correctie voldoet aan de aanbeveling van de Raad van 2009 om het Tsjechische buitensporige tekort uiterlijk in 2013 te beëindigen.

Denemarken

De btp voor Denemarken is in 2010 ingeleid. Het overheidstekort is in de periode 2010-2013 onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp gebleven, behalve in 2012, toen het saldo negatief werd beïnvloed door een eenmalige vergoeding in verband met de hervorming van de pensioenen in 2011. De eenmalige vergoeding heeft het begrotingssaldo in 2012 met naar schatting 1,5 % van het bbp verzwakt. Het overheidstekort bedroeg 2,5 % van het bbp in 2010, 1,9 % van het bbp in 2011, 3,8 % van het bbp in 2012 en 0,8 % van het bbp in 2013. Volgens het Deense convergentieprogramma 2014 zou het overheidstekort in 2014 en 2015 respectievelijk 1,3 % en 2,9 % van het bbp bedragen. Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie zou het overheidstekort in 2014 en 2015 respectievelijk 1,2 % en 2,7 % van het bbp bedragen. Het tekort zal tijdens de prognoseperiode dus onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven. De correctie voldoet aan de aanbeveling van de Raad van 2010 om het Deense buitensporige tekort uiterlijk in 2013 te beëindigen.

Nederland

De btp voor Nederland is in 2009 ingeleid en de termijn is in 2013 met een jaar verlengd. Nadat het overheidstekort in 2009 een piek bereikte van 5,6 % van het bbp, bracht Nederland het in 2013 terug tot 2,5 % van het bbp. Volgens het Nederlandse stabiliteitsprogramma voor 2014 zal het overheidstekort in 2014 stijgen tot 2,9 % van het bbp en in 2015 dalen tot 2,1 % van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie zou het overheidstekort in 2014 en 2015 respectievelijk 2,8 % en 1,8 % van het bbp bedragen. Het tekort zal tijdens de prognoseperiode dus onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven. De correctie voldoet vroeger dan gepland aan de aanbeveling van de Raad van 2013 om het Nederlandse buitensporige tekort uiterlijk in 2014 te beëindigen.

Slowakije

De btp voor Slowakijke is in 2009 ingeleid. Nadat het overheidstekort in 2009 een piek bereikte van 8 % van het bbp, bracht Slowakije het in 2013 terug tot 2,8 % van het bbp. Volgens het stabiliteitsprogramma voor 2014 zal nominale tekort 2,6 % van het bbp bedragen in 2014 en verder dalen tot 2,5 % van het bbp in 2015, 1,6 % van het bbp in 2016 en 0,5 % van het bbp in 2017. Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie zou het overheidstekort in 2014 lichtjes stijgen tot 2,9 % en dan weer dalen tot 2,8 % van het bbp in 2015. Het tekort zal tijdens de prognoseperiode dus onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven. De correctie voldoet aan de aanbeveling van de Raad van 2009 om het Slowaakse buitensporige tekort uiterlijk in 2013 te beëindigen.

Verslag over de naleving van het schuldcriterium van de btp door Finland

Zoals vastgesteld in artikel 126, lid 3, van het Verdrag heeft de Commissie in een verslag de te hoge overheidsschuld van Finland (boven de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 60 %) uitvoerig beoordeeld en besloten of deze inbreuk op het schuldcriterium al dan niet de inleiding van een btp voor Finland rechtvaardigt.

De bruto schuldquote van de overheid is de jongste jaren snel toegenomen in Finland, van 48,7 % van het bbp in 2010 tot 57,0 % in 2013. Volgens het Finse stabiliteitsprogramma zal de bruto overheidsschuld eind 2015 naar verwachting 61,0 % van het bbp bedragen en in 2016 verder oplopen. In de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie wordt het risico op een overschrijding van de referentiewaarde bevestigd: de brutoschuld wordt in 2015 op 61,2% van het bbp geraamd.

Volgens de Commissie is de geplande overschrijding echter toe te schrijven aan de Finse steun voor de mechanismen die de financiële stabiliteit in het eurogebied moeten waarborgen. Daarom is de algemene conclusie van het verslag dat aan het schuldcriterium van het Verdrag is voldaan.

2.

Beoordeling van doeltreffende acties

Hoe worden doeltreffende acties van landen in een buitensporigtekortprocedure beoordeeld?

Landen waarvoor een btp is ingeleid, hebben zes maanden (of drie maanden in het geval van een ernstige inbreuk) de tijd om doeltreffende actie te ondernemen en te voldoen aan een aanbeveling overeenkomstig artikel 126, lid 7, van het Verdrag.

Nadat de termijn is verstreken, beoordeelt de Commissie of de lidstaat doeltreffende actie heeft ondernomen, d.w.z. voldoende maatregelen heeft genomen om het buitensporige tekort weg te werken.

Volgens Verordening (EG) nr. 1467/97 en de gedragscode inzake de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact, wordt een land geacht doeltreffende actie te hebben ondernomen als het gevolg heeft gegeven aan de aanbeveling op grond van artikel 126, lid 7, en als het buitensporige tekort binnen een bepaalde termijn is weggewerkt. De gedragscode bepaalt dat er bij de beoordeling of er doeltreffende actie is ondernomen, op moet worden gelet of de betrokken lidstaat de door de Raad aanbevolen jaarlijkse begrotingsdoelstellingen en de daarvoor nodige verbetering van zijn conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo, exclusief eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, heeft verwezenlijkt.

Volgens de methode voor de beoordeling van de doeltreffendheid van deze actie moet de Commissie eerst nagaan of de lidstaat voldoet aan het nominale streefcijfer en de onderliggende verbetering in het structurele saldo, zoals vereist in de btp-aanbeveling. Als dit het geval is, wordt de btp opgeschort.

Hoe beoordeelt de Commissie de doeltreffende actie van Polen?

Volgens de nieuwe aanbeveling van de Raad van 10 december 2013 mocht het nominaal tekort van Polen niet meer bedragen dan 4,8 % van het bbp in 2013, 3,9 % van het bbp in 2014 en 2,8 % van het bbp in 2015 (exclusief de vermogensoverdrachten uit de tweede pijler van het pensioenstelsel). Volgens de macro-economische prognose waarop de aanbeveling van de Raad is gebaseerd, stemt dit overeen met een verbetering van het structurele saldo met 1 % van het bbp in 2014 en 1,2 % van het bbp in 2015. Polen kreeg ook de aanbeveling om de maatregelen die het al had aangekondigd en aangenomen, strikt uit te voeren en aan te vullen met maatregelen voor een duurzame correctie van het buitensporige tekort in 2015. Het land kreeg tot 15 april 2014 de tijd om doeltreffende actie te ondernemen en gedetailleerd verslag uit te brengen over de voorgenomen consolidatiestrategie om de aanbevolen doelstellingen te verwezenlijken.

Volgens de Commissie heeft Polen zowel het aanbevolen nominale saldo als de aanbevolen wijziging van het structurele saldo in 2014 gehaald. De Commissie is dus van oordeel dat de procedure moet worden opgeschort en dat geen verdere maatregelen nodig zijn.

Er zijn echter risico’s verbonden aan een duurzame correctie van het buitensporige tekort binnen de vastgestelde termijn, aangezien de zowel aan de gecorrigeerde verandering in het structurele saldo als aan de bottom-upbeoordeling afgemeten begrotingsinspanning ruim beneden het aanbevolen peil is.

Hoe beoordeelt de Commissie de doeltreffende actie van Kroatië?

De Raad heeft de btp voor Kroatië op 28 januari 2014 ingeleid en heeft een correctie van het buitensporige tekort in 2016 aanbevolen. Volgens de btp-aanbeveling moet Kroatië het nominaal tekort terug dringen tot 4,6 % van het bbp in 2010, 3,5 % van het bbp in 2015 en 2,7 % van het bbp in 2016. Dat stemt overeen met een verbetering van het structurele saldo met 0,5 % van het bbp in 2014, 0,9 % van het bbp in 2015 en 0,7 % van het bbp in 2016 en met de vaststelling van consolidatiemaatregelen ter grootte van 2,3 % van het bbp in 2014 en 1,0 % van het bbp in 2015 en 2016, zodat aan de vereiste aanpassing van het structurele saldo wordt voldaan. Kroatië kreeg tot 30 april 2014 de tijd om doeltreffende actie te ondernemen en gedetailleerd verslag uit te brengen over de voorgenomen consolidatiestrategie om de aanbevolen doelstellingen te verwezenlijken.

Kroatië zal waarschijnlijk het nominale saldo voor 2014 bereiken en uit de bottom-upbeoordeling blijkt dat het land de nodige maatregelen heeft genomen om de structurele doelstellingen van de btp-aanbeveling halen. Daarom, en in het licht van een zorgvuldige analyse en andere kwalitatieve factoren, is de Commissie van oordeel dat de btp voor Kroatië moet worden opgeschort.

De Commissie verwacht echter dat het nominale saldo en de structurele verbetering in 2015 de door de Raad aanbevolen doelstellingen niet zullen halen. Daarom moeten in de begroting voor 2015 structurele aanpassingen worden opgenomen om te voldoen aan de aanbeveling van de Raad.

3.

Algemeen

Wat is de volgende stap?

De Raad van ministers van Financiën van de EU bespreekt de aanbevelingen van de Commissie tijdens de vergadering van 20 juni in Luxemburg.

Wat zijn de belangrijkste elementen van de buitensporigtekortprocedure?

De buitensporigtekortprocedure (btp) is een op regels gebaseerde procedure die in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU, artikel 126) is vastgesteld om ervoor te zorgen dat de lidstaten een sterk tekortschietend begrotingsbeleid corrigeren. Er zijn twee belangrijke referentiewaarden, die bij overschrijding een criterium vormen op basis waarvan de inleiding van een btp kan worden gerechtvaardigd: één voor het overheidstekort (3 % van het bbp) en één voor de bruto overheidsschuld (60 % van het bbp). Om erop toe te zien dat de buitensporige tekorten worden gecorrigeerd, worden tot de lidstaten die onder een buitensporigtekortprocedure vallen, aanbevelingen gericht die binnen een bepaalde termijn in acht moeten worden genomen.

De verschillende stappen in het kader van de btp zijn opgenomen in het Verdrag en nader uitgewerkt in de regelgeving betreffende het stabiliteits- en groeipact (SGP) (Verordening (EG) nr. 1467/97). De btp vormt het "corrigerende deel" van het SGP en wordt aangevuld met een "preventief deel" (omschreven in Verordening (EG) nr. 1466/97) dat procedures omvat om het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid te bevorderen en ervoor te zorgen dat vooruitgang wordt gemaakt bij het houdbaar maken van de begroting.

De btp is, deels als reactie op de economische crisis, onlangs versterkt in het kader van de herziening van de economische bestuursstructuur in de EU. Met name heeft het wetgevingspakket dat bekend staat als het "sixpack" het economisch en budgettair toezicht in de EU grotendeels hervormd ( MEMO/11/898 ).

Vallen de programmalanden van de eurozone onder de buitensporigtekortprocedure?

Ja. Er lopen nog altijd buitensporigtekortprocedures voor twee programmalanden, Griekenland en Cyprus. Maar er zijn een aantal bepalingen om dubbele monitorings- en rapportageverplichtingen te voorkomen. Sinds de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 472/2013 op 30 mei 2013 (het "twopack", MEMO/13/457 ) wordt op de naleving van de BTP-aanbevelingen door de programmalanden van de eurozone toegezien in het kader van het regelmatige toezicht op het programma als bedoeld in artikel 7, lid 4, van dezelfde verordening.

Volgens de vaste praktijk van de Commissie spitst het toezicht op de vooruitgang van de betrokken lidstaat op het vlak van de begroting zich toe op de vraag of de met de lidstaat overeengekomen corrigerende maatregelen op adequate wijze zijn uitgevoerd. Een bewijs dat de in het programma voor de verwezenlijking van de begrotingsdoelstellingen genoemde maatregelen daadwerkelijk genomen zijn, volstaat derhalve om te concluderen dat de betrokken lidstaat doeltreffende actie heeft ondernomen om het buitensporige tekort te corrigeren in de zin van de artikelen 3 en 5 van Verordening (EG) nr. 1467/97.

Deze methode - die in de plaats komt van de methode die is beschreven in de gedragscode - houdt rekening met de specifieke economische en begrotingsdiscipline die van toepassing is op de lidstaten die onderworpen zijn aan een macro-economisch aanpassingsprogramma.

In tegenstelling tot de btp is de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden niet van toepassing op lidstaten die onder een aanpassingsprogramma vallen.

Voor nadere informatie, zie:

http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/sgp/corrective_arm/index_nl.htm .