Heroriëntatie EU-cohesiebeleid voor maximale impact op groei en werkgelegenheid: de hervorming in 10 punten

Heroriëntatie EU-cohesiebeleid voor optimaal effect op groei en werkgelegenheid: de hervorming in tien punten
Bron: Europese Commissie: Rapid persberichten

Europese Commissie

MEMO

Brussel, 19 november 2013

This is an updated version of MEMO/13/878 - available in all languages

Heroriëntatie EU-cohesiebeleid voor optimaal effect op groei en werkgelegenheid: de hervorming in tien punten

Binnen de EU-begroting voor 2014-2020 zal in het kader van het cohesiebeleid 325 miljard EUR worden geïnvesteerd in de Europese lidstaten, regio’s en steden. Daarmee wil de EU haar doelstellingen op het gebied van groei en werkgelegenheid bereiken en klimaatverandering, energie-afhankelijkheid en sociale uitsluiting aanpakken. Als ook de nationale bijdragen van de lidstaten en het hefboomeffect van de financiële instrumenten worden meegerekend, zal het totale effect waarschijnlijk meer dan 500 miljard EUR bedragen. Door de hervorming van het cohesiebeleid zullen deze investeringen maximaal effect sorteren en tegemoetkomen aan de specifieke behoeften van regio’s en steden. De kernpunten van de hervorming zijn:

  • 1. 
    Er wordt in alle regio’s van de EU geïnvesteerd en het steunniveau en de nationale bijdragen (het medefinancieringspercentage) worden aangepast aan hun ontwikkelingsniveau:

Minder ontwikkelde regio’s (bbp < 75 % van het EU-27-gemiddelde)

Overgangsregio’s (bbp 75 % tot 90 % van het EU-27-gemiddelde)

Meer ontwikkelde regio’s (bbp > 90 % van het EU-27-gemiddelde)

  • 2. 
    De middelen worden op de belangrijkste groeisectoren toegespitst: de investeringen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) zullen op vier prioritaire vlakken gericht zijn: innovatie en onderzoek, de digitale agenda, steun voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en de koolstofarme economie, al naargelang de categorie van regio (minder ontwikkelde regio's: 50 %, overgangsregio's: 60 %, en meer ontwikkelde regio's: 80 %). Voor deze sectoren zal ongeveer 100 miljard EUR worden uitgetrokken, waarvan ten minste 23 miljard EUR zal worden gebruikt om de overgang naar een koolstofarme economie te ondersteunen (efficiënt energiegebruik en hernieuwbare energiebronnen). Daarnaast bestaan er afzonderlijke verplichtingen om hieraan EFRO-middelen te besteden (minder ontwikkelde regio's: 12 %, overgangsregio's: 15 %, en meer ontwikkelde regio's: 20 %).

Ongeveer 66 miljard EUR uit het Cohesiefonds zal worden gericht op de versterking van het trans-Europese vervoersnet en essentiële infrastructuurprojecten voor het milieu.

Het cohesiebeleid zal door middel van het Europees Sociaal Fonds (ESF) een belangrijke bijdrage leveren aan de EU-prioriteiten op het gebied van de werkgelegenheid, bijvoorbeeld in de vorm van onderwijs, opleiding, een leven lang leren en sociale inclusie (in elke lidstaat moet minstens 20 % van het ESF aan deze doelstelling worden besteed). De ESF-toewijzingen worden vastgesteld op basis van de behoeften van elke lidstaat, waarbij wordt uitgegaan van een vooraf bepaald minimumbedrag: dit levert een totaal van ten minste 70 miljard EUR op. Het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, dat aan het ESF is gekoppeld en een waarde van 6 miljard EUR heeft, zal de uitvoering van de Jongerengarantie ondersteunen.

  • 3. 
    Duidelijke, transparante en meetbare doelstellingen en streefcijfers wat betreft verantwoordingsplicht en resultaten: landen en regio’s moeten vooraf aankondigen welke doelstellingen zij met de beschikbare middelen willen bereiken en nauwkeurig aangeven hoe zij de vooruitgang bij de verwezenlijking van die doelstellingen willen meten. Hierdoor worden regelmatig toezicht en discussies mogelijk over de manier waarop de financiële middelen worden gebruikt. Dit zal betekenen dat tegen het einde van de periode extra middelen beschikbaar kunnen worden gesteld aan beter presterende programma’s door middel van een zogenaamde "prestatiereserve".
  • 4. 
    Vaststelling van voorwaarden voordat middelen kunnen worden gebruikt, zodat investeringen effectiever worden. Noodzakelijke voorwaarden zijn bijvoorbeeld: "slimme specialisatie"-strategieën voor het in kaart brengen van specifieke sterke punten en potentieel, ondernemingsvriendelijke hervormingen, vervoersstrategieën, maatregelen ter verbetering van openbare-aanbestedingssystemen, de naleving van de milieu-wetgeving en strategieën ter bestrijding van jeugdwerkloosheid en vroegtijdige schooluitval en ter bevordering van gendergelijkheid en non-discriminatie.
  • 5. 
    Een gemeenschappelijke strategie voor betere coördinatie en minder overlap: een gemeenschappelijk strategisch kader biedt de grondslag voor een betere coördinatie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (EFRO, het Cohesiefonds en het ESF - de drie fondsen voor het cohesiebeleid - en de fondsen voor plattelandsontwikkeling en visserij). Dit sluit ook beter aan bij andere EU-instrumenten zoals Horizon 2020, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie.
  • 6. 
    Vermindering van administratieve lasten en vereenvoudiging van het gebruik van EU-investeringen dankzij gemeenschappelijke bepalingen voor alle Europese structuur- en investeringsfondsen, vereenvoudiging van de boekhoudregels, meer gerichte verslagleggingsvoorschriften en meer gebruik van digitale technologie ("e-cohesie").
  • 7. 
    Versterking van de stedelijke dimensie van het beleid door vaststelling van een minimumbedrag aan EFRO-middelen dat moet worden uitgegeven aan geïntegreerde projecten in steden - bovenop overige uitgaven in stedelijke gebieden.
  • 8. 
    Grensoverschrijdende samenwerking wordt gestimuleerd en het opzetten van grensoverschrijdende projecten wordt vergemakkelijkt. Daarnaast moet ervoor worden gezorgd dat macroregionale strategieën, zoals die voor de Donau en de Baltische Zee, door nationale en regionale programma’s worden ondersteund.
  • 9. 
    Betere afstemming van het cohesiebeleid op de bredere economische governance van de EU: de programma’s moeten in overeenstemming zijn met de nationale hervormingsprogramma’s en de hervormingen volgen die in het kader van het Europees semester in de landenspecifieke aanbevelingen zijn vastgesteld. Indien nodig kan de Commissie de lidstaten vragen om - in het kader van de zogenaamde macro-economische conditionaliteit-clausule - programma’s te wijzigen om belangrijke structurele hervormingen te ondersteunen. In het uiterste geval kan zij fondsen opschorten indien de economische aanbevelingen herhaaldelijk ernstig worden geschonden.
  • 10. 
    Een beter gebruik van financiële instrumenten wordt aangemoedigd om kmo's meer ondersteuning en toegang tot krediet te geven: leningen, garanties en aandelen- of risicokapitaal zullen door EU-fondsen worden ondersteund door middel van gemeenschappelijke regels, een verruiming van het toepassingsgebied voor het gebruik ervan en door stimulansen te bieden (bv. hogere medefinancieringspercentages). De nadruk op leningen in plaats van subsidies moet de kwaliteit van projecten verbeteren en subsidieafhankelijkheid ontmoedigen.