Tussen beginselen en realiteit

7 juni 2013, column Bert van den Braak

Vanaf 2002 is in ons land het vormen van een stabiel kabinet steeds moeilijker geworden, ook al duurden formaties per saldo niet langer dan voorheen. De relatief snelle wisseling van kabinetten is één van de duidelijkste tekenen van die politieke instabiliteit. Dat is overigens niet een specifiek Nederlands verschijnsel, zoals bleek na recente verkiezingen in Bulgarije, Italië en Griekenland, en eerder in Finland, het Verenigd Koninkrijk en België.

Het kiezersgedrag is grilliger en vluchtiger geworden. De 'kernaanhang' van partijen is kleiner geworden. Ook de groei van populistische bewegingen en partijen is een teken van die instabiliteit. Nieuwe bewegingen komen snel op (om soms ook weer snel te verdwijnen). Samenwerking van traditionele partijen met die nieuwkomers is vaak moeizaam en nog vaker onmogelijk. Dat is in Italië het geval met de Vijf-sterrenbeweging van Beppe Grillo (die overigens ook al aan populariteit verliest), in België met NVA, in Finland met de partij 'Ware Finnen', in Tsjechië met de rechts-populistische VV ('Publieke Zaken') en in Zweden met 'Zweden Democraten' (extreemrechts).

Nederland heeft altijd te maken gehad met veel partijen en met moeizame kabinetsvorming. Lange kabinetsformaties waren in er al in 1956, 1972-1973, 1977 en 1994. Toch was lange tijd sprake van relatieve politieke stabiliteit. De drie grote partijformaties, christendemocraten, sociaaldemocraten en liberalen, werkten tot 2002 afwisselend samen en crises kwamen betrekkelijk weinig voor. Na 2002 is deelname van een derde partij echter nodig om tot een parlementaire meerderheid te komen (zeker als ook rekening werd gehouden met de krachtsverhoudingen in de Senaat). Dit was vooral een gevolg van het kortstondige succes van de LPF en later van de groei van SP en PVV. Rutte I was en Rutte II is zelfs feitelijk een parlementair minderheidskabinet.

De LPF werd direct regeringspartij, maar bleek spoedig veel te instabiel. Samenwerking met de SP was om allerlei redenen tot nu toe evenmin mogelijk. Daarvoor zou in de eerste plaats de PvdA in aanmerking komen. Er zijn echter grotere inhoudelijke verschillen tussen SP en PvdA dan soms wordt gedacht, maar belangrijker was en is de strategische positie van beide partijen.

In 2006 was het voor het CDA (toen de grootste fractie) onaanvaardbaar om een kabinet te vormen met twee linkse partijen. En dus viel de SP - ook niet direct gewenst door de PvdA - snel af. In 2012 was kabinetsdeelname van de SP alleen denkbaar in een combinatie waaraan ook D66 zou deelnemen; en juist die partij ziet daar niets in. Deelname van de SP aan een kabinet lijkt alleen mogelijk als die partij ten eerste niet te groot is (en daardoor inhoudelijke grotere concessies moet doen) en ten tweede wordt ingebed in een breed samengestelde coalitie, waaraan bijvoorbeeld ook CDA en/of ChristenUnie deelneemt. Maar ook dat is niet erg waarschijnlijk. Te verwachten is dat de onvrede in de SP-achterban spoedig manifest zal worden.

De acceptatie van de PVV als gedoogpartner in 2010 was voor de VVD en, meer nog, voor het CDA in veel opzichten een vlucht naar voren. Deelname aan de gedoogconstructie leidde in het CDA tot veel ongenoegen en was voor oud-fractievoorzitter Bert de Vries zelfs reden om de partij te verlaten. Maar ook bij de VVD was er onvrede en de voormalige kopstukken Joris Voorhoeve en Gijs de Vries zegden hun lidmaatschap op. Zij zagen in de samenwerking met de PVV strijdigheid met de liberale kernwaarden.

Het vertrek van Jan Pronk uit de PvdA gaat op het eerste gezicht om beginselen. Hij stelt immers dat zijn partij met het accepteren van de strafbaarstelling van illegaliteit en het snijden in ontwikkelingssamenwerking twee sociaaldemocratische basisprincipes heeft verloochend. Een achterliggende vraag mag echter niet worden veronachtzaamd: is er nog wel een kabinet te vormen, zonder dat hun partijen beginselen ter discussie stellen? Welk werkbaar alternatief was er in 2012?

Politici moeten beginselen uiteraard zoveel mogelijk verdedigen. Maar het land moet wel worden geregeerd. Realiteit is dat kabinetsvorming in een sterk versnipperd parlement, met enkele middelgrote fracties waarmee moeilijk of niet kan worden samengewerkt, erg moeilijk is geworden. Voor kabinetsvorming zijn meer dan in het verleden pijnlijke compromissen, waarbij zelfs beginselen niet meer onaantastbaar zijn, onvermijdelijk geworden. Dat was in 2010 zo bij CDA en VVD en in 2012 bij de PvdA. En dat probleem zou wel eens voor meer partijen in EU-lidstaten kunnen gaan spelen.



Andere recente columns