Vertragende senatoren?

4 februari 2011, column Bert van den Braak

Eén van de belangrijkste middelen waarover een parlement beschikt, is de vaststelling van de eigen agenda. Uiteraard heeft ook het kabinet daarin een zekere stem, maar uiteindelijk bepaalt een Kamermeerderheid wanneer zij een voorstel op de plenaire agenda zet.

Daarbij is vertraging een tactiek die soms niet wordt geschuwd, net zo goed als 'spoed' onderdeel kan zijn van het politieke spel. Kabinetten dringen geregeld aan op vlotte afhandeling van wetsvoorstellen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij wetsvoorstellen die op een bepaalde datum in werking moeten treden. Het kabinet stelt dan een lijst op met voorstellen die het spoedig wil afhandelen. Dat kan nog wel eens tot bedenkingen leiden in de Eerste Kamer, want de Kamer van reflectie houdt niet van haastwerk.

Een mogelijk politiek motief voor 'spoed' kan eveneens tot kritiek leiden. Bij de voorbereiding van de behandeling van het wetsvoorstel over het correctief referendum in 1999 verdacht de VVD-fractie - waarvan een deel niet voor het voorstel voelde - het kabinet ervan het voorstel nog te willen afhandelen, vóórdat een nieuwe Eerste Kamer zou worden gekozen.

Ook (bewuste) vertraging kan gemor veroorzaken. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de Sanctiewet in 1977. Het betreffende wetsvoorstel bereikte in oktober dat jaar de Eerste Kamer. De wet beoogde de mogelijkheden uit te breiden om ter uitvoering van internationale besluiten sancties op te leggen aan landen. Daarbij werd allereerst gedacht aan maatregelen tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Het wetsvoorstel was in de Tweede Kamer verdedigd door het kabinet-Den Uyl, maar het in december 1977 aangetreden kabinet-Van Agt I (en met name regeringspartij VVD) voelde er weinig voor.

Pas in december 1978 kwam laatstgenoemde kabinet met een memorie van antwoord, waarin het meldde de afhandeling toch te willen doorzetten. Daarna sleepte de voorbereiding zich voort. In beide Kamers was op spoedige afhandeling aangedrongen. De Tweede Kamer nam op 16 oktober 1979 zelfs een motie-Den Uyl met die strekking aan. De Eerste Kamer behandelde het wetsvoorstel uiteindelijk op 12 februari 1980 en nam het die zelfde dag met 42 tegen 29 stemmen aan.

Een behandelduur van meer dan drie jaar was en is overigens uitzonderlijk. Gemiddeld ligt de behandelduur van wetsvoorstellen (excl. begrotingsvoorstellen) in de Eerste Kamer rond de drie maanden. Daarvan komt bijna een kwart voor rekening van de indieners. Zorgvuldigheid vraagt soms extra tijd. Een wijziging van de Embryowet werd bijvoorbeeld pas in november 2008 door de Eerste Kamer afgehandeld, hoewel het wetsvoorstel al in juli 2007 door de Tweede Kamer was aangenomen. De uitvoerige schriftelijke voorbereiding zorgde er echter voor dat diverse ethisch-juridische kwesties werden verduidelijkt.

Recentelijk verweten Tweede Kamerleden 'de Eerste Kamer' afhandeling te vertragen van het wetsvoorstel over een scherpere scheiding van bestuur en toezicht in vennootschappen (31763). De Tweede Kamer nam bij de behandeling van dit voorstel een amendement-Irrgang (SP) aan. Dit zorgde onder meer voor maximering van het aantal nevenfuncties van bestuurders van ondernemingen. Dat moet een 'old boys network' voorkomen. Verder mag een bestuurder niet tevens voorzitter van een Raad van Commissarissen zijn. VVD, CDA en SGP stemden tegen het amendement.

De suggestie wordt gewekt dat senatoren de behandeling nu ophouden, omdat zij bevreesd zijn voor hun eigen 'baantjes'. Effect van het amendement - mogelijk onbedoeld - is namelijk dat ook allerlei onbezoldigde maatschappelijke functies straks onverenigbaar zijn met een directiefunctie.

Na aanneming van het wetsvoorstel (inclusief het amendement-Irrgang) door de Tweede Kamer in december 2009 stelde de Eerste Kamercommissie van Justitie in maart 2010 zoals gebruikelijk een voorlopig verslag vast. De memorie van antwoord, de reactie van het kabinet op het verslag, bleef daarna uit. Dat kan echter moeilijk de Eerste Kamer worden verweten. Sterker: de Eerste Kamer rappelleerde diverse keren bij de minister en deed dat ook recentelijk nog.

Als Tweede Kamerleden menen dat het kabinet doelbewust vertraagd, dan hebben zij volop mogelijkheden om het kabinet daarvoor ter verantwoording te roepen. Dat kan bijvoorbeeld via het vragenrecht of recht van interpellatie of via een aangenomen motie. Dan zal het kabinet moeten uitleggen waarom het zo lang duurt. Dat is dé manier om spoed te bevorderen. Het is bovendien zuiverder dan in de media met een beschuldigende vinger naar 'vertragende' Eerste Kamerleden te wijzen. Zeker als die beschuldiging onterecht is.



Andere recente columns