Van Agt I als voorbeeld?

15 oktober 2010, column Bert van den Braak

De samenstelling van het nieuwe kabinet wekt vertrouwen voor de stabiliteit daarvan. Ervaren bestuurders als Opstelten, Leers en Kamp lijken op voorhand goed in staat om de homogeniteit in het kabinet te waarborgen. Dat het duo Rutte-Verhagen er alles aangelegen zal zijn om het kabinet tot een eenheid te smeden, ligt eveneens voor de hand. Minister van Financiën De Jager heeft zich tot nu toe doen kennen als een strenge schatkistbewaarder, maar maakt niet de indruk snel ruzie te maken.

Homogene kabinetten maken als regel goede kans de rit uit te zitten. Dat gold voor de kabinetten-De Quay en -De Jong, voor het eerste kabinet-Lubbers en voor Paars I. Kabinetten met een stevige parlementaire basis zoals het kabinet-Marijnen, het kabinet-Biesheuvel en het kabinet-Van Agt II kwamen daarentegen vrij snel ten val. In het kabinet-Biesheuvel kwam dat bijvoorbeeld omdat de verhoudingen tussen vooral de ministers Boersma en De Brauw zeer slecht waren.

De plaats van het eerste kabinet-Van Agt in deze rijtjes is voor discussie vatbaar. Geregeld wordt gewezen op het feit dat dit kabinet, ondanks zijn krappe meerderheid in de Tweede Kamer, vier jaar stand wist te houden. Het kabinet-Van Agt I steunde op 77 Tweede Kamerleden, van wie zeven CDA'ers bovendien hadden aangegeven niet in te stemmen met het regeerakkoord.

In juni 1980 had het kabinet-Van Agt de steun van de fracties van SGP (drie leden), GPV, Boerenpartij en DS'70 (ieder één zetel) nodig om een motie van afkeuring te overleven. De motie werd met 74 tegen 72 stemmen verworpen. Dat was echter feitelijk de enige keer dat het voortbestaan van het kabinet echt aan een zijde draadje hing door een stemming in de Tweede Kamer. Bij twee andere gelegenheden was er wel sprake van 'dreiging', maar kwam het niet tot steun aan door de oppositie ingediende afkeurende moties.

In december 1979 stemde de gehele CDA-fractie uiteindelijk toch in met de door het kabinet gekozen lijn bij de besluitvorming in de NAVO over de toekomstige plaatsing van kruisraketten in ons land. En in maart 1981 gaf diezelfde fractie geen steun aan een motie van afkeuring over de levering van onderzeeërs aan Taiwan. Zowel in 1979 en 1981, als in juni 1980 had een deel van de CDA-fractie eerder wel moties van de oppositie gesteund die zich keerden tegen het kabinetsbeleid. Behalve zes leden in 1980 wilden CDA'ers het kabinet uiteindelijk toch niet ten val brengen.

Dat lijkt er op te duiden dat de positie van het kabinet-Van Agt I sterker was dan op grond van het aantal zetels in de Tweede Kamer kon worden verwacht, maar dat is grotendeels schijn. Met name Van Agt en Wiegel roepen nu nog het beeld op van het kabinet van vrienden, die door de voortdurende dreiging vanuit samenleving en parlement steeds hechter aaneen werden gesmeed.

Nu kan die dreiging best een bijdrage hebben geleverd aan de wens om samen te 'overleven'. Veel belangrijker waren echter de rollen die CDA-fractieleider Ruud Lubbers en VVD-leider en vicepremier Hans Wiegel speelden. Lubbers was er veel aan gelegen om de eenheid in het CDA veilig te stellen en om in ieder geval 'ongelukken' te voorkomen. Een door een verdeelde CDA-fractie veroorzaakte kabinetscrisis zou zowel het CDA als Lubbers' eigen positie geen goed hebben gedaan. Wiegel schermde in eigen kring steeds met het risico dat de socialisten onder leiding van Den Uyl zouden terugkeren op het regeringspluche.

Bij het voorkomen van een crisis was voor Lubbers vooral het veelvuldige contact met minister van Sociale Zaken Wil Albeda van groot belang. Op zondagen troffen de twee in Rotterdam wonende politici elkaar met grote regelmaat. Zowel de verhouding met de vakbond (Albeda had warme banden met het CNV) als de positie van de 'loyalisten' in de door Lubbers geleide CDA-fractie waren belangrijke overwegingen om het kabinetsbeleid geregeld bij te sturen. Albeda stond in het kabinet vaak tegenover zijn partijgenoot Frans Andriessen, die als minister van Financiën aanstuurde op verdere bezuinigingen. Albeda vreesde dat dit de bereidheid bij de vakbeweging om bijvoorbeeld in te stemmen met loonmatiging teniet zou doen.

Van het kabinetsbeleid werden zodoende steeds de scherpste kantjes afgehaald. Toen Andriessen begin 1980 niet bereid was om nog naar een compromis te zoeken, lieten CDA en VVD hem vallen. Vooral de keuze van de VVD was opmerkelijk, omdat die partij in 1977 had aangekondigd 'puin te gaan ruimen' na het kabinet-Den Uyl. Wiegel, noch de overige VVD-ministers kozen in het conflict rond Andriessen diens zijde, hoewel de VVD-Tweede Kamerfractie onder leiding van Koos Rietkerk dat wel had gewild. In augustus 1980 wees Wiegel bovendien de wens van de VVD-top af om aan te sturen op een stringenter bezuinigingsbeleid en daarover zo nodig een crisis te riskeren.

Zo overleefde het eerste kabinet-Van Agt inderdaad de gehele kabinetsperiode, maar boette het sterk in aan daadkracht. Het kabinet-Rutte-Verhagen doet er dus goed aan met enige voorzichtigheid Van Agt I als 'voorbeeld' te kiezen.



Andere recente columns