EU-leiders zetten moeizaam stap naar klimaatakkoord

De Europese Raad heeft moeizaam de rangen gesloten over de omstreden financiering van het beoogde klimaatakkoord. Tijdens de herfsttop in Brussel op 29 en 30 oktober duidden de Europese leiders aan ruwweg een derde te willen bijdragen in de mondiale financiering van de strijd tegen het milieuverwoestende broeikaseffect.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

VN-Klimaatconferentie in Kopenhagen

Inmiddels zijn de verwachtingen van de VN-Klimaatconferentie (COP 15) van 7 tot 18 december in Kopenhagen aanzienlijk gereduceerd. Volgens de Nederlandse toponderhandelaar Yvo de Boer, directeur van het United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), kan de conferentie niet meer dan een akkoord dichterbij brengen ‘op basis waarvan wij de details later in 2010 vastleggen’. Tot voor kort was de inzet van Kopenhagen nog een concreet wereldwijd geldend verdrag tegen het broeikaseffect. Dat verdrag geldt als de opvolger van het Kyoto Protocol dat in 2012 afloopt. Belangrijke obstakels voor zo’n verdrag zijn de bijdrage die de ontwikkelingslanden en opkomende industrienaties (zoals China) moeten leveren en de vraag of de Verenigde Staten meedoen, nadat zij ‘Kyoto’ links lieten liggen.

De Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) adviseerde eerder op basis van objectieve gegevens om uiterlijk in 2050 de uitstoot van broeikasgassen met 85 tot 90 procent te verminderen in vergelijking met 1990. Het resultaat daarvan is een beoogde vermindering van de verwachte temperatuurstijging met twee graden Celsius. De EU heeft deze doelstellingen al eerder globaal overgenomen. Zij wil uiterlijk in 2020, dus binnen tien jaar, de emissies in Europa met 30 procent verminderen mits de rest van de wereld ook meedoet. De conferentie in Kopenhagen stelt zich volgende maand overigens mogelijk tevreden met anderhalve graad Celsius temperatuurverlaging.

Binnen de Europese Unie woekert intussen een ernstig meningsverschil over de verdeling van de lasten. Europa wil daartoe tegen 2015 een wereldwijde markt volop doen functioneren voor de handel in CO2-uitstootrechten. De Midden en Oost-Europese EU-landen hebben nog een enorme voorraad ongebruikte emissierechten (hot air ofwel AAU’s in het jargon) uit de jaren negentig. Die landen hebben die rechten overgehouden als neveneffect van de instorting van hun planeconomie destijds. Die geparkeerde uitstootrechten belopen zelfs ongeveer de helft van de beoogde totale emissiereductie die tegen 2020 van de hele EU wordt verwacht.

Polen en andere voormalige Oostbloklanden en ook Rusland en Oekraïne willen deze reuzenberg emissierechten te zijner tijd verkopen aan landen die anders teveel CO2 en andere broeikasgassen uitstoten. Met deze enorme hoeveelheid hot air kunnen de genoemde landen zonder veel inspanning het nieuwe verdrag naleven, terwijl andere landen economisch intussen zwaar moeten inleveren om aan hun verplichtingen te voldoen. Vooral Polen speelt het weer keihard. Warschau dreigde aan de vooravond van de bijeenkomst in Brussel als groot EU-land op eigen houtje naar Kopenhagen te gaan.

2.

Europa financiert ‘een derde’

Een uitloper van dit probleem is verdeeldheid tussen oost en west in Europa over de financiële bijdrage van de afzonderlijke EU-landen. Volgens diverse internationale instellingen is in 2020 jaarlijks mondiaal circa 100 miljard euro nodig teneinde de ontwikkelingslanden in staat te stellen mee te doen aan genoemde klimaatbeheersing met twee graden Celsius. Afhankelijk van de toegepaste criteria is daarvan 22 tot 50 miljard euro aan wereldwijde publieke steun nodig teneinde die ontwikkelingslanden te doen omschakelen op groene technologie, zo besloot de Europese Raad. De rest komt van die landen zelf en van de opbrengst van hun overtollige emissierechten.

De Europese leiders zijn het erover eens dat de armste ontwikkelingslanden (inkomen per hoofd beneden 800 dollar per jaar gemiddeld) vrijgesteld worden van de financiering van het klimaatakkoord. De EU-landen willen van genoemde 22 tot 50 miljard ruwweg eenderde financieren, zei bondskanselier Angela Merkel. Dit ‘een derde deel’ is echter nog nergens vastgelegd. De staatshoofden en regeringsleiders zijn namelijk hevig verdeeld over de verdeling van die jaarlijkse last van, pak weg tien miljard tussen de Europese hoofdsteden. Daarbij staat oost opnieuw tegenover west. Negen ‘nieuwe’ EU-landen hielden onder leiding van Polen zelfs eigen topberaad om hun geringe financiële draagkracht te markeren.

De beoogde verdeelsleutel van de financiële lasten van een klimaatakkoord kent twee aangrijpingspunten. Het eerste luidt dat de landen bijdragen naar rato van de omvang van hun uitstoot. De andere optie is dat landen bijdragen naar rato van hun BBP, dus naar rato van hun welvaartsniveau.

Over de inzet van deze twee formules bestaat een diepgaand politiek meningsverschil, zowel binnen de EU-landen als mondiaal op het niveau van de conferentie in Kopenhagen. Het verschil qua uitwerking is dan ook enorm. Volgens een Bulgaars diplomaat betaalt zijn land in de BBP formule maar vijf miljoen euro per jaar maar in de tweede formule 38 miljoen. Polen, om een ander voorbeeld te geven, wint alle benodigde elektriciteit uit vervuilende steenkool.

Uiteindelijk zal gekozen worden voor een mengvorm van BBP en uitstoot. Maar ook dan blijven de geesten verdeeld over de precieze verdeelsleutel. De oplossing ligt in een formule waarbij de Polen c.s. meebetalen aan de klimaatfinanciering maar tegelijk geld krijgen voor hun ongebruikte emissierechten. Nadat de Raad van Milieuministers op 21 oktober op dit meningsverschil was vastgelopen kwam de Europese Raad nu evenmin verder. Een speciale werkgroep gaat proberen voorstellen te doen om de knoop te ontwarren, echter pas ná Kopenhagen.

Om tegelijk de wereld te tonen dat men toch wel vooruit wil taxeert de Europese Raad ‘voor de eerste drie jaar (2010-2012) na een ambitieus akkoord in Kopenhagen een algemene financieringsbehoefte van vijf tot zeven miljard euro per jaar’. De Unie wil daarvan ‘een eerlijk deel dragen’. Dit laatste gebeurt echter pas ‘als andere belangrijke actoren vergelijkbare inspanningen leveren’. Men proeft hier de aarzeling om in Kopenhagen bindende besluiten te nemen zolang belangrijke spelers als de Verenigde Staten en China niet echt meedoen. Vooral Duitsland als Europa’s verreweg grootste contribuant aarzelt om die reden.

Een ander probleem in Kopenhagen is de vraag in hoeverre een nieuw IPCC-klimaatverdrag gaat knagen aan de gekoesterde soevereiniteit van de deelnemende staten. Voor EU-landen, met ervaring op het terrein van het ‘poolen van soevereiniteit’, is dat geen probleem. ‘Ontwikkelingslanden zien achter het beoogde klimaatverdrag echter een poging van de rijke landen om hen te gaan controleren alvorens over te gaan tot financiële steun’, zei de woordvoerder van Milieucommissaris Stavros Dimas op 9 november in Brussel. Hij vertelde van een ‘absoluut royaal aanbod tot 26 procent uitstootvermindering door Indonesië’. Als voorwaarde stelt Jakarta echter: ‘geen buitenlandse inspecties’.

Verder is de opstelling van Amerika belangrijk. Washington wil slechts beperkt meedoen aan klimaatbeheersing, hoewel het land een mammoetvervuiler is. Bovendien koestert men daar de nationale soevereiniteit net zo hevig als de ontwikkelingslanden. De Amerikanen houden niet van internationaal afdwingbare verplichtingen die hun autonomie enigszins beperken. Curieus is tenslotte de eis van de OPEC olieproducerende landen om financiële compensatie aangezien een klimaatverdrag een aanslag is op hun omzet…..

3.

Klimaatomslag in Brussel

Deze Europese Raad haalt ondanks de professionele leiding van de Zweedse premier Fredrik Reinfeldt, hoogstens een magere 6- . De bijeenkomst was met andere woorden geen doorslaand succes. De EU had zich steeds opgeworpen als de mondiale leider in de strijd tegen de opwarming. Tevergeefs heeft Reinfeldt zijn collega’s gewaarschuwd dat de ‘geloofwaardigheid van de Unie op het spel staat’. De EU komt met bovenstaande opstelling haar meermalen aangekondigde belofte niet na om met een gezamenlijk uitgewerkt totaalplan naar Kopenhagen te komen. Er is met andere woorden sprake van ‘a changing climate in Brussels’.

Premier Jan Peter Balkenende sprak niettemin van ‘een excellent resultaat’. Maar tussen de regels door kon je op zijn afsluitende persconferentie horen dat hij toch wel wat hoger had gemikt. Oorzaak van de omslag in de opstelling van de EU-landen is de frictie tussen de overal opdoemende overheidsbezuiniging en daar tegenover de kostbare klimatologische ambities. De politieke leiders aarzelen om dit dilemma met belastingverhogingen op te lossen. Anderzijds zijn de bedragen die van elk land worden verwacht echt wel te overzien. Balkenende taxeerde de Nederlandse bijdrage de eerstvolgende jaren op 100 miljoen totaal. Dat is een bagatel op de vaderlandse miljardenbegroting.

4.

‘Balkenende for President’

Balkenende stond voor het eerst in zeven jaar deelname aan de Europese Raad in de belangstelling van de talloze buitenlandse media. Zijn naam ging in het perscentrum rond als de wellicht belangrijkste kandidaat voor wat genoemd wordt de ‘eerste President van Europa’. In feite gaat het om de komende vaste voorzitter van de Europese Raad. Balkenende had geen enkele zin in speculaties daarover. Hij loste het probleem handig op door alleen maar Nederlands te willen verstaan. (De persconferenties van de diverse regeringsleiders verlopen altijd in hun landstaal). Op de vraag wat hij doet als het ‘presidentschap’ hem wordt aangeboden antwoordde Balkenende dat hij ‘daarover dan zal nadenken’. De Nederlandse media vertaalden dit als ‘Balkenende is tóch kandidaat’.